Onlangs fietste ik op een mooie herfstzaterdag van Hilversum naar Woerden. Op de terugweg werd ik op de Van Teylingenweg even buiten Kamerik tegengehouden door een man in zwart pak. Of ik links het bruggetje over de Kamerikse Wetering wil nemen om langs de andere kant van het water verder te rijden. Er komt een rouwstoet aan.
Ik fietste verder en zag de stoet langzaam dichterbij komen. Een witte kist, zes dragers en – ik schat – ruim honderd mensen die achter de kist aanlopen. Lopen. In stilte. Ik vond het aangrijpend. Op een zaterdag in september draagt men een overledene te voet en in stilte vanuit de kerk van Kanis over de openbare weg naar het kerkhof buiten Kamerik. De gang van eeuwen – zo ziet het eruit – die hoort bij het leven.
Weer een zaterdag, twee weken later, met opnieuw prachtig herfstweer. We nemen op de begraafplaats in Bilthoven afscheid van een kroegvriend die we al lang kennen. Ik kijk om me heen en denk: dit zijn dus de mensen met wie hij een groot deel van zijn leven heeft gedeeld en geleefd; dit is het weefsel van mensen waarvan hij deel uitmaakte. Een groot en gemêleerd gezelschap. Er zijn veel mensen die op hun eigen manier om hem geven.
Draden hebben zich gesponnen tussen hem en anderen en ook weer tussen die anderen onderling, die ook allemaal onderdeel van hun eigen weefsel zijn dat weer verweven is met dit weefsel. Leven is weven. We zijn geen eiland, al kunnen we ons soms wel zo voelen.
De dood kan op een zaterdag zomaar komen en dan ben je er niet meer. Zoals je op een zaterdag ook zomaar ter wereld kan komen. Door de ene verandering ben je er, door de andere verdwijn je weer. Hoe en wanneer onttrekt zich in grote mate aan onze greep. Wij hebben nu eenmaal geen vaste bestaansvorm en zijn onderdeel van een voortdurend veranderingsproces. Wie daarin mee kan gaan, ondervindt doorgaans minder lijden dan degene die weerstand biedt.
Ik moet denken aan een passage uit de Zhuangzi (hfst II, de vertaling is afkomstig uit: Zwerven met Zhuang Zi – Wegwijs in de taoïstische filosofie, René Ransdorp, uitg. Damon, 2007, blz. 203):
Hoe weet ik of de gehechtheid aan het leven geen dwaling is?
Hoe weet ik of wie de dood verafschuwt, niet is als iemand die van jongs af verdwaald is en niet weet terug te keren? (…)
Hoe weet ik of de doden het niet betreuren dat ze aanvankelijk smeekten in leven te mogen blijven?
In zijn verhalende en verhelderende boek concludeert René Ransdorp dat loskomen van de gehechtheid aan het leven voor Zhuang Zi beslist niet gelijkstaat aan geringschatting van het leven, laat staan aan verheerlijking van de dood.
‘In essentie gaat het,’ aldus de auteur, ‘om het loskomen van fixaties op zaken die de natuurlijke gang van het leven, de spontane levensloop belemmeren.’
Met als cliffhanger: wat is ‘de natuurlijke gang van het leven’?