Zendichter Ryokan beleefde tijdens zijn monnikstraining een emotionele kennismaking met het werk van Dogen.
Ryokan Taigu en Eihei Dogen behoren beide tot de culturele helden van Japan. Ryokan, de rondreizende zenmonnik en dichter, leefde in de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij had een bijzondere voorliefde voor het werk van Dogen, de religieuze vernieuwer die zo’n vijfhonderd jaar eerder het zenboeddhisme in Japan een nieuwe impuls had gegeven.
In een prozagedicht doet Ryokan verslag van zijn kennismaking met Dogen tijdens zijn monnikstraining in een Japans zenklooster.* In die tijd was het werk van Dogen alleen bij een handjevol Japanse geleerden bekend. Ryokan betreurde dit zeer omdat hij de betekenis van Dogen als leraar en literator meteen onderkende. Pas in de loop van de twintigste eeuw is de faam van Dogen geleidelijk buiten Japan verspreid geraakt en is zijn werk in het Engels en andere talen beschikbaar gekomen voor een groter publiek.
Hier Ryokans prozagedicht in mijn vertaling uit het Engels:
Een mistroostige voorjaarsavond, rond middernacht;
Sneeuwspatten op het bamboe in de tuin raakten verregend.
Ik wilde mijn eenzaamheid verlichten, maar tevergeefs.
Mijn hand reikte achter me naar de bundel van Eihei Dogen.
Op mijn werktafel onder het open raam
Offerde ik wierook, stak een lamp aan, en ging rustig lezen.
Lichaam en geest vielen weg, gewoon, werkelijk waar.
In duizend standen, in tienduizend verschijningsvormen,
Speelt een draak met het sieraad.
Zijn begrip doorziet de patronen van afhankelijkheid;
Met bestaand bedrog maakt hij korte metten.
In de stijl van de oude meester weerspiegelt zich het beeld van India.
Ik herinner me hoe in mijn dagen in het klooster van Entsu
Wijlen mijn leraar onderricht gaf over het ‘Oog van de Ware Dharma’**.
Het was een kans om in mezelf een omkering teweeg te brengen,
Dus vroeg ik toestemming het boek zelf te lezen
En maakte me er tijdens het bestuderen heel vertrouwd mee.
Ik voelde aan den lijve dat ik tot aan dat moment
Uitsluitend en alleen had gedreven op mijn eigen, beperkte kunnen.
Daarna verliet ik mijn leraar en trok de wijde wereld rond.
Wat is dat voor verhouding die er tussen Dogen en mij bestaat?
Overal waar ik heen ging beoefende ik vol overgave
het Oog van de Ware Dharma.
De diepgang, het voertuig – hoe vaak ben ik er niet bij uitgekomen?
Nooit is er binnen deze leer enige tekortkoming.
Zo heb ik de meester van alle dingen in grondige studie leren kennen.
Zittend bij de lamp wilden op een avond mijn tranen niet stoppen.
De bundel van de oude Boeddha Eihei raakte er doorweekt van.
Mijn oude buurman bezocht me de volgende ochtend in mijn rieten hut.
Hij vroeg me waarom het boek vochtig was.
In mijn verlegenheid slaagde ik er niet in iets te zeggen, al wilde ik het wel;
Het was onmogelijk een verklaring te geven, zozeer was ik geestelijk van slag.
Ik liet mijn hoofd even zakken en vond toen de woorden:
“De regen heeft vannacht gelekt en mijn boekenkast doordrenkt.”
* Het gedicht is opgenomen in het boek Dogen’s Extensive Record. A Translation of the Eihei Koroku door Taigen Dan Leighton & Shohaku Okumura (2010). Dit boek bevat honderden kortere preken, uitspraken en koancommentaren van Dogen.
** Het ‘Oog van de Ware Dharma’ is een verwijzing naar Dogen’s Shobogenzo, een ander verzamelwerk, waarvan de titel voluit vertaald luidt: ‘de schatkamer van de het oog van de ware dharma’. De Shobogenzo is een collectie van langere leerredes en essays van de hand van Dogen.