Na mijn kennismaking met het boeddhisme, zie mijn column van gisteren, trad ik toe tot de sangha, een gemeenschap van boeddhistische monniken en leken. Nou ja, toetreden, ik volgde boeddhistisch onderwijs onder leiding van een leraar en kwam automatisch in een gompa terecht, met andere studenten. Ik was de oudste in jaren, van sommige leerlingen kon ik wel de opa zijn.
De gompa was gevestigd in een woonhuis. Vanwege mijn artrose die niet van mij is, zo leerde ik, zat ik op een bank, een soort troon, later zou ik boeddhistische monniken tegen komen die qua zit ook hoog verheven waren, en keek tegen de ruggen van de andere studenten aan. De leraar keek mij aan en andersom.
Er gebeurde eigenlijk nooit iets bijzonders in die gompa, los van de inhoud van de lessen natuurlijk. In pauzes dronken de leerlingen een kopje thee en trok de leraar zich terug in een andere ruimte. Als we niet in het honk waren, was de groep wel op pad of in retraite. Zo regen de jaren zich aaneen. Ik nam toevlucht in een Amsterdamse vestiging van de organisatie. Geknield lag ik voor de leraar die op een soort troon zat, net als ik in de gompa. En nam toevlucht tot de Boeddha, dharma en sangha. Ik was wel enigszins angstig dat ik vanwege de artrose in de knieën niet meer overeind kon komen, maar dat viel gelukkig mee.
In een jaar, eind december, trokken we ons terug en gingen al mantra’s zingend het nieuwe jaar in. Dat was erg mooi en liefdevol.
Op een dag zaten we weer in de gompa te studeren en werd er aangebeld. De deur werd geopend en er verscheen een man in de gompa. Hij wilde niet zitten of studeren en je kon aan zijn lichaamshouding zien dat hij steeds kwader werd. Toen begon hij te vloeken, te tieren en te schelden, op niemand in het bijzonder en wij studeerden door. Na een kwartiertje verdween hij weer, de deur met een klap dichttrekkend. Tegenwoordig zou je zo’n man niet meer binnenlaten met al die aanslagen of de terrorisme-eenheid van de politie bellen.
Er werd druk geoefend, niet alleen in de gompa. Af en toe was er een monnik in ons midden, die nooit sprak maar van wie we wisten dat hij uren in kruidenierswinkels doorbracht. Waren in een winkelwagentje legde, zich naar de kassa bewoog en alvorens daar te arriveren terugkeerde naar de schappen om daar alle waren weer terug te leggen. En weer opnieuw te beginnen met wat hij noemde zijn oefening in geduld. In die tijd was er nog geen corona maar of het nou wel zo fris was wat hij deed betwijfel ik.
Op een dag werd de gompa opgeheven en alle boeddhabeelden en andere attributen verwijderd. De feitelijke huurder van het pand, een monnik novice, was lid geworden van een andere boeddhistische organisatie, in onze sangha zeiden we dat hij was overgestapt naar ‘de Chinezen’, daar voelde hij zich meer thuis. Het mooie van het afscheid was dat de gompa weer terugkeerde naar de oorspronkelijke staat: een woonhuis.
Ik verveelde me nooit in het boeddhisme.
Moedig voorwaarts!