‘De Boeddha ging de zoektocht, hij heeft het pad gegaan, zette zijn voeten in de voetsporen van zijn voorgangers, dat zegt de boeddhistische traditie althans. Hij openbaart het Gouden spoor vervolgens op verzoek van de God Brahma Sahampati aan de mensheid die hem op dit pad kan volgen.
En ja, we gaan er in het Westen uitermate selectief mee om. (…) Als mensen iets fraais kunnen met het boeddhisme vind ik dat mooi. Ze kunnen er ook lelijke zaken mee legitimeren. Of het allemaal waar is, of het klopt… De verhalen en leerstellingen van het boeddhisme bieden troost, verzoening, woede, berusting, ze maken het leven draaglijk. Ik zelf leef in de verhalen die de mensheid heeft voortgebracht om het leven hanteerbaar te maken. Ze maken opnieuw duidelijk dat ik niet de eerste ben die zich deze vraag gesteld. (bladzijde 334)’
Het misverstand
Paul van der Velde, hoogleraar hindoeïsme en boeddhisme aan de Radboud Universiteit, is ervan overtuigd dat het beeld dat de meeste westerlingen hebben van het boeddhisme onjuist is en heeft een dik boek geschreven om dit beeld te corrigeren. Het is een uitgebreide beschrijving geworden van allerhande facetten van het boeddhisme en van de verschillende culturen waarin het boeddhisme zich heeft gevestigd. Van der Velde schrijft in de inleiding dat het hem vaak is overkomen dat mensen tijdens lezingen die hij geeft nogal heftig reageren, een enkele keer is iemand zelfs in tranen uitgebarsten. Vaak betreft het dames op wat rijpere leeftijd die ervan overtuigd zijn dat er met de gevestigde religies van alles mis is, maar dat het boeddhisme ondogmatisch, vredelievend, vrouwvriendelijk en filosofisch is. Nu is Van der Velde ook reisleider en bij de rondleidingen die hij doet bij de verschillende boeddhistische monumenten in Aziatische landen kon hij daar niets van merken, integendeel zelfs. Dit werpt natuurlijk de vraag op naar wat het boeddhisme eigenlijk is. Volgens Van der Velde is het boeddhisme ‘alles wat boeddhisten doen’. Dit is duidelijk onvoldoende, want het leidt tot de vraag wat nu eigenlijk een boeddhist is. Vandaar dat de kortere wordt aangevuld door een langere versie:
‘Het boeddhisme is het geheel aan de religieuze en seculiere verschijnselen dat wordt verbonden aan de ideale levensloop van de Boeddha en de leerlingen en gedragingen die in hem aan zijn voorgangers en navolgers worden toegeschreven.(bladzijde 22)’
Dit is een vrij ruime, antropologische en formele definitie. Ze houdt geen rekening met de scheiding tussen kerk en staat en met de mogelijkheid dat iemand zich bij meerdere religies thuis voelt. Bovendien wordt het nu erg lastig om te bepalen wie of wat een boeddhist is. Als het boeddhisme een geheel van verschijnselen is, hoe kun je dan boeddhist worden? Moet je zelf deel worden van het geheel van verschijnselen? Dat is erg lastig, want het geheel is toch meer dan de delen. Hoe kun je bovendien overtuigd worden door een geheel van verschijnselen, verschijnselen verschijnen toch gewoon? Met je het niet hebben over verlangen, betekenis of motivatie?
De geschiedenis
Van der Velde geeft in het eerste hoofdstuk zijn visie op de figuur van de Boeddha zelf. Het valt al direct op dat hij niet uitgaat van teksten, maar van wat ‘men’ in Azië vindt. Dat geeft hem de vrijheid om vrijelijk gebruik te maken van allerhande teksten die het leven van de Boeddha beschrijven, er is immers altijd wel iemand in Azië te vinden die een van deze teksten heeft gelezen. Het levensverhaal van de Boeddha is genoegzaam bekend, maar Van der Velde biedt de lezer daar bovenop een aantal interessante details. Hij vermeldt dat de vader van de Boeddha volgens modern onderzoek waarschijnlijk een soort hereboer was met een politieke functie, maar besluit hem in de rest van het boek toch maar op te voeren als een rijke koning, omdat dit in de traditie nu eenmaal gebruikelijk is.
Deze werkwijze is niet echter wetenschappelijk en bovendien verwarrend. Het wordt nog erger als blijkt dat Van der Velde bij zijn biografie veel gebruik maakt van latere teksten, waarin allerhande volksverhalen over wonderen en bovenaardse toestanden zijn verwerkt. De helaas te vroeg overleden boeddhologe Ria Kloppenborg, waarbij Van der Velde is gepromoveerd, heeft me verteld dat deze verhalen vaak afkomstig waren van reisleiders die pelgrims 2000 jaar geleden langs de monumenten leidden. Deze mensen werden beloond voor een goed verhaal, evenals de beroepsvertellers in die tijd. Dat stimuleert de fantasie, de toename van het aantal wonderen en de hyperbolen, literaire overdrijvingen waar Indiërs dol op zijn. Indiërs begrijpen dit, ze geloven de verhalen niet, maar genieten ervan. Het is zoiets als in onze tijd en theoloog een biografie van Jezus zou schrijven gebaseerd op de musical ‘Jesus Christ Superstar’. Helaas maakt Van der Velde geen onderscheid tussen feit en fictie. Volgens hem was de Boeddha vrouwonvriendelijk, ondersteunde hij het kastensysteem en was hij in zijn laatste dagen een sikkeneurige oude man.
De leer
Van der Velde beschrijft vervolgens de drie stromingen van het boeddhisme in acht bladzijden en gaat daarna over tot een korte beschrijving van de verspreiding in de verschillende culturen. Hij wijdt ook enige aandacht aan de verspreiding van het boeddhisme in het Westen. Vooral in het begin speelde erin de theosofie een grote rol.
De uiteenzetting die Van der Velde geeft van de leer die de Boeddha verkondigde is echter verrassend traditioneel. Volgens hem verkondigde de Boeddha bij zijn eerste leerrede in Sarnath de ‘vier edele waarheden’, dit staat immers in de ‘Leerrede over de draaiing van het wiel’ (Dhammacakkappavattanasutta). Boeddhologen hebben echter aangetoond dat deze tekst waarschijnlijk dateert van omstreeks het tweede concilie, dat ongeveer 100 jaar na het overlijden van de Boeddha werd gehouden. In de tweede leerrede zouden volgens Van der Velde de drie kenmerken van de wereld en in de derde de vijf persoonscomponenten (skandha’s) zijn behandeld. Ook dit is niet erg waarschijnlijk.
Het is overigens in het boek in het algemeen vaak erg moeilijk om uit te maken of Van der Velde nu zijn persoonlijke opvatting weergeeft, zijn professionele, of wat de ‘Aziaten’ ervan vinden. Hij lijkt hierbij bovendien niet erg gevoelig voor de verschillen in cultuur en opvattingen tussen de verschillende Aziatische volkeren. Deze verschillen zijn moeilijk te onderschatten. De verschillen tussen China en India zijn bijvoorbeeld minstens net zo ingrijpend en diepgaand als die tussen India en Europa.
In elk geval vindt Van der Velde na 25 bladzijden al dat hij alles tot en met de leer van het vajrayana voldoende heeft uitgelegd. Hij noemt echter nergens Dzogchen of Mahamudra.
Boeddhisme in de wereld
Het feit dat Van der Velde 34 bladzijden wijdt aan het boeddhabeeld toont aan dat hij meer belangstelling heeft voor de materiële dan voor de ideële kant van het boeddhisme. Vervolgens beschrijft hij in 25 bladzijden het instituut van de Dalai Lama en de tulku’s (de erkende reïncarnaties van belangrijke geestelijken). Hij besteedt veel aandacht aan de politieke en militaire strubbelingen in het oude Tibet. Hij vindt de Kalacakratantra een oorlogszuchtige tekst en onderschrijft van harte de Chinese bezetting van Tibet. De Tibetanen werden immers door hun lama’s onderdrukt en in het oude Tibet vonden regelmatig lijfstraffen en executies plaats. Hij laat daar oude foto’s van zien, maar vergeet erbij te vermelden dat dit in China onder de Qing-dynastie veel erger was. Trouwens, als je voor zeven jaar de bak in gaat voor de aanwezigheid van een foto van de Dalai Lama in het geheugen van je mobieltje, word je toch behoorlijk fysiek onderdrukt. Als je bovendien dan nog vrijheid in verband brengt met democratie, zijn de Tibetanen er zelfs behoorlijk op achteruitgegaan. Van der Velde heeft echter geen belangstelling voor dit soort ‘futiliteiten’.
Dit alles betekent echter niet dat Van der Velde helemaal ongelijk heeft. Het is een feit dat de Dalai Lama een ongelooflijke wijsheid en diepzinnigheid wordt toegedacht, terwijl hij daar maar weinig blijk van geeft. Vele marktkooplui in ons land spreken vloeiend drie of meer talen, terwijl het Engels van de Dalai Lama en vele andere lama’s nog steeds bedroevend is. Bovendien pretenderen de lama’s alles van het boeddhisme te weten, terwijl ze de talen waarin de oude teksten zijn geschreven niet eens beheersen. Dit geldt overigens ook voor de boeddhistische geestelijke leiders in andere Aziatische landen. Er wordt tegen hen opgekeken als ethisch hoogstaande mensen, maar hun maatschappelijke betrokkenheid is miniem. Ik heb nooit gehoord van een boeddhistische geestelijke die lid werd van Amnesty International of een donatie deed aan ‘Artsen zonder grenzen’. De wijsheid en het mededogen van de boeddhistische hiërofanten zijn blijkbaar van een apart soort, maar daarom niet per se minder echt of waardevol. De Dalai Lama is veel meer dan een zielige oude man, maar Van de Velde houdt ervan te provoceren, vooral tegen de cultus van devotie die overal in het boeddhisme de kop op steekt.
Van der Velde wijdt ook breed uit over het geweld dat in de geschiedenis van het boeddhisme heeft plaatsgevonden. Niet omdat het belangrijk is of inzicht oplevert, maar omdat hij de mythe van geweldloosheid wil doorprikken. Het resultaat is een serie verhalen over het gewelddadig optreden van boeddhistische koningen en monniken. De boodschap is echter weinig verrassend: wereldse zaken, dus ook seks, oorlog en geweld gaan niet aan het boeddhisme voorbij. Boeddhisten zijn net mensen.
Conclusie
De titel van het boek is misleidend. Van der Velde kruipt niet in de huid van de Boeddha noch in die van een ander. De titel zou moeten zijn: ‘Op de huid van de Boeddha’. Het boek is niet alleen oppervlakkig, Van der Velde zit ook voortdurend het boeddhisme op de huid. Het boek is niet voor mensen die iets van het boeddhisme willen begrijpen. Van der Velde is een reisleider in hart en nieren. Hij leidt de lezer rond in de mysterieuze wereld van het Aziatische boeddhisme. Zijn verhalen zijn gericht om een effect te sorteren van verwondering en vervreemding, soms dikt hij het wat aan of interpreteert net even voorbij het feitelijk rechtvaardigbare. Bovendien gaat het over de absoluut andere mens, de vreemde mens, die in niets lijkt op ons. Wij kunnen ze daarom per definitie niet begrijpen. Dat kan alleen de grote (reis)leider.
Het boek is een monoloog, want Van der Velde heeft het bijzonder met zichzelf getroffen. Zijn kennis en ervaring zijn superieur, dus moet de lezer het maar geloven. Het is geen wetenschappelijk boek. Op een enkele uitzondering na verwijst Van der Velde niet naar discussies of onderzoek. Hij schrijft de biografie van D.T. Suzuki letterlijk van Wikipedia over, dat geeft te denken (bladzijde 302-304). Verder citeert hij uitgebreid Michel Dijkstra, die bij hem is gepromoveerd. De laatste verdient echter zijn geld met lessen en boekjes waarin juist deze verfoeide vooroordelen van een fantastisch boeddhisme uitgebreid worden verkondigd.
Ik moest terugdenken aan een artikel van de Franse socioloog Pierre Bourdieu met de titel ‘Is een belangeloze daad wel mogelijk?’ (Raisons Pratiques – Ed. du Seuil, Parijs 1994, mijn vertaling). Bourdieu betoogt hierin dat niemand iets zomaar doet. Iedereen heeft redenen of motivaties voor zijn optreden en een socioloog moet proberen deze te begrijpen. Daartoe moet je het spel kennen, weten wat de inzet is en wat er op het spel staat. Juist dat mis ik in dit boek. Van der Velde blokkeert dit inzicht door te suggereren dat alle Aziaten onbegrijpelijk zijn. Als de spirituele goedgelovigen hun eigen redenen hebben om in een Eftelingboeddhisme te geloven, dan zullen ze zeker niet door dit boek van hun geloof afvallen.
Ik moet echter ondanks dit alles toegeven dat ik het boek met plezier heb gelezen. Het geeft een hoop interessante details en belicht aspecten van het boeddhisme die vaak verborgen blijven. Het boek nodigt bovendien uit tot discussie en verder onderzoek en dat is altijd mooi.
Paul van der Velde: In de huid van de Boeddha
Uitgeverij Balans, Amsterdam 2021
Paperback, 359 bladzijden