Ik zit in de Amsterdamse sociëteit aan tafel met de leden van de werkgroep, die net is opgericht. Er wordt een voorstelrondje gedaan. Mijn blik dwaalt af naar de mooie vrouwen aan de tafel even verderop. Zorgvuldig gekapt en opgemaakt. In smaakvolle en, zo te zien dure kleding, nippen zij elegant en zelfverzekerd aan een glas wijn en converseren.
Ik wilde er graag bij horen maar voelde me een vreemde eend in de bijt. Een jaar geleden was ik er met de nodige moeite lid geworden in de hoop een plek te vinden waar ik me thuis zou voelen, maar een thuis werd het niet.
Het voorstelrondje vordert en ik ben bijna aan de beurt. Ik hoor de man naast mij zeggen dat hij directeur is van een reclamebureau. Ik vang woorden op als,” hoofd marketing”, “opzetten strategie”, “communicatieplan is essentieel”. De man uit wiens mond deze woorden komen zit er zelfverzekerd bij. Zongebruind, zijn haren nonchalant bij elkaar gekamd in een lange lok, die af en toe uitwaaiert over zijn voorhoofd. Zijn benen ontspannen over elkaar. Hij is aantrekkelijk en weet dat.
De directeur geeft met een kort knikje de beurt aan mij. Ik kijk naar het gat in mijn gele, slordig gestreken jurk, werp nog een laatste blik op de elegante vrouwen in de hoek, haal diep adem en begin aan mijn verhaal. “Nou, ik heb de neiging me nogal terug te trekken, maar wil er eigenlijk toch graag bij horen en dacht, misschien helpt dit! Daarom ben ik hier.” Ik glimlach verontschuldigend. Even is er een stilte en blanco gezichtsuitdrukkingen. Ik hou mijn adem in. Na een seconde zie ik de gezichten om me heen glimlachen en instemmend knikken. Ok, nou, eh, leuk! Welkom!
De rest van de vergadering zeg ik bijna niets en luister vooral. Ik voel me onzichtbaar. Alsof er een grote glazen wand tussen mij en dit plaatje staat. Het plaatje waar ik zo graag onderdeel van wil zijn, maar niet kan zijn omdat ik verdwaald ben in mijn eigen landschap.
Als de vergadering afgelopen is, begint de reclamebureaudirecteur tegen mij te praten. Hij vertelt dat hij in therapie is geweest. Ik vraag waarvoor. Hij antwoordt dat het was vanwege een persoonlijkheidsstoornis. Eentje waarbij je erg snel gekrenkt wordt. Ik raad om welke stoornis het gaat maar zeg niets. Om hem niet te krenken.
Hij vertelt dat hij een slechte relatie met zijn vader had en daarom nu altijd bezig is zichzelf te bewijzen. Hij is nooit getrouwd geweest maar heeft al jaren een vriendin die 35 jaar jonger is dan hij. Vond ik dat wel passen bij iemand van zijn leeftijd? Hij glimlacht en bijna onzichtbaar glijdt er even een vermoeide blik over zijn gezicht. Welwillend zeg ik dat hij een aantrekkelijke man is.
Hij verwachtte niet dat het blijvend zou zijn. De liefde houdt altijd een keer op. Hij vindt het niet erg , zegt hij. Alles is immers vergankelijk en ik kan ook wel zonder haar. Ja, zeg ik, en denk aan de woorden van de Boeddha. Alles is vergankelijk. Elke vorm is slechts een illusie, alleen maar een buitenkant, een fata morgana. En voel me meer thuis dan ik me ooit heb gevoeld, daar in de Amsterdamse sociëteit.