Een goede vriendin van mij, ex-boeddhistische non, heeft twee zoontjes, op het moment dat dit speelde respectievelijk 5 en 7 jaar. De oudste, Durk, reed op een goede dag met mij mee naar mijn huis, een woonboerderij in het noorden van Friesland. Ik logeerde met mijn vriendin in een tijdelijke functie als oppas in het huis van die boeddhistische vriendin; we hadden haar zoontjes omdat ze zo lief waren geweest pannenkoeken beloofd. Ik kon zo gauw geen geschikte koekenpan vinden en besloot deze bij mijzelf thuis op te halen. Durk wist natuurlijk al het nodige van de Boeddha, maar we spraken over koetjes en kalfjes, die als ter inspiratie van onze conversatie op dat moment overal in de weiden aanwezig waren.
Een goede vriend van mij stalt in de wintermaanden zijn zeilbootje in mijn schuur. Op het moment dat wij het erf opreden was hij juist een korte pauze aan het nemen. Om dit verhaaltje te snappen moet ik deze vriend – Theo – globaal beschrijven: hij heeft een zeer imposante gestalte, is 198 lang, met een buik waar het resultaat van zijn gastronomische voorkeuren duidelijk meetbaar in opgeslagen ligt.
Een leren cavaleriepetje van historische kwaliteit, instantsoep in de vorm van een hoofddeksel, bekroonde op dat moment zijn bebaarde en besnorde hoofd. Hij droeg een wilde fantasie van een vrijwel tot de oksels opgetrokken joggingbroek van schier onmeetbare dimensies, daarin een Noorse trui die alle vlekken van zijn bootje vertoonde en een paar zweedse muilen van onbestemde kleur, die ooit waarschijnlijk ergens te water waren gelaten, aan hun grootte te zien. Hij heeft een onverstoorbaar goed humeur en zat op deze frisse dag genietend in het zonnetje een pijpje te roken, op een onder zijn gewicht hóórbaar kreunende bejaarde keukenstoel op twee poten tegen de schuurmuur geleund.
Hij is volkomen nonconformistisch in uiterlijk en gedrag en in de zelfde mate bestand tegen de mening van de buitenwereld over zijn verschijning. Met goedkeurende, trage knikken sloeg hij onze komst door een soort John Lennonbrilletje gade, onverstaanbare welkomstwoorden mompelend. Uit zo’n groot lijf klonk het een beetje als een zacht gerommel van de donder in de verte.
Durk bleef tijdens het korte bezoekje dicht bij mij, en zweeg in alle talen. Hij bleef dicht bij me lopen en hield voortdurend een plooi van mijn jasje vast, ook toen we uit het zicht van Theo ergens in huis waren. Toen Durk en ik wegreden wuifde Theo’s buitenmodel lange arm ons met ruime zwaaien uit, terwijl hij genietend enorme rookwolken naar het zwerk zond.
Durk bleef zwijgen, en omdat hij een Fries jongetje is, was dat op zich geen buitengewoon opvallend gedrag.
Na een hele tijd keek hij ineens van opzij naar me op, en vroeg, een beetje slissend vanwege zijn ontbrekende wisseltandjes: “is deze meneer al Boeddha?”
Piet Nusteleijn zegt
Leuk, die zag ik niet aankomen.