Hoe vertelde je, nog niet zo lang geleden, een klein kind dat het zijn broertje verloor? Bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Je broertje is naar de hemel gegaan.’ Nu zouden we eerder een rationele uitleg moeten bedenken. ‘Je broertje is niet meer op aarde. Maar we kunnen nog wel aan hem denken.’ Ons kleine kind zal dan vragen: ‘Maar als mijn broertje niet meer op aarde is, waar is het dan?!’ Ons kleine kind brengt ons meteen weer bij af, wie niet meer op aarde is, moet logischerwijze toch in de hemel zijn? Of is er nog een andere plek?
Ons probleem is dualistisch denken. Ben ik een materialist dan zie ik enkel aarde, ben ik een idealist dan kijk ik enkel naar de hemel. Voor een boeddhist zijn hemel en aarde twee verschijningsvormen van een zelfde realiteit. De hamvraag is: waar is de grens tussen dit en dat? Waar gaat een gevoel over in een gedachte en een gedachte in een actie? Als ik diep bedroefd ben en plots ergens moet om lachen, ben ik dan nog bedroefd of ben ik plots één en al blijdschap? Als ik met iemand praat en de ander raakt mij diep, ben ik dan nog mezelf of ben ik een deel van de ander geworden? Valse tegenstellingen. Hoe dieper ik kan voelen, hoe minder mijn onverwerkte emoties interfereren en hoe helderder ik kan denken. Hoe beter ik ‘bij mezelf blijf’, hoe beter ik een ander kan binnenlaten. Anders lijk ik te versmelten en word ik weerloos. Of ik word bang en grens mezelf juist extra af.
Een misverstand over boeddhisme is dat we ons ‘zelf’ zouden moeten opgeven. Mijn zelf is gewoon mijn referentiekader, een bewustzijn dat in concentrische cirkels beweegt. Ik kan mijn bewustzijn verruimen, dus mijn zelf vergroten, tot ik een ander omvat. Die ander kan een bekende zijn, een onbekende die mij inspireert, een ander die hulp nodig heeft, iemand aan de andere kant van de wereld. Als ik begrip kan opbrengen voor iemand die erg van mij verschilt, heb ik zowel mijn zelf verruimd als mijn eigenbelang verkleind.
Onze christelijke mystici uit de middeleeuwen zochten naar een eenheid met god, wat ook lijkt neer te komen op het oplossen van het zelf. Maar zij waren zich er sterk van bewust dat het gevoel van egoloosheid een tijdelijke ervaring is. Zij beschreven hoe zij zich overweldigd voelden door de aanwezigheid van god en hoe pijnlijk vlak daarna het afscheid was. Een blijvende eenheid met god is een irreële toestand want het zou betekenen dat we samenvielen met god. Het schrijnende verlies van de aanwezigheid van god betekent dat we samenvallen met ons kleine mens zijn. Tussen beide polen pendel ik, begenadigd met een goddelijke vonk of boeddha-bewustzijn, en een flinke portie onnozelheid.
‘Weeping for the loss of heaven,’ zingt David Sylvian. Het verloren paradijs is een wijd verbreid begrip in het Westen. Boeddhisme leert mij dat de hemel, het paradijs hier is, vlakbij de gewone wereld. Maar er is wel degelijk een onderscheid. Onderscheid is een belangrijk vermogen van de rede. Ik geef mijn rede niet op als ik besef dat ik onderdeel ben van een grotere orde. Ik zwijmel niet als ik verlang naar de aanwezigheid van die grotere orde in mijn leven. Ik ben hyperrealistisch als ik besef hoe klein ik in feite ben. Hoe ik in opperste nood enkel kan vertrouwen dat het leven ook zonder mij verder gaat. Hoe alles en iedereen gedragen wordt door die grotere orde. Ik ben hyperrealistisch als ik besef hoe weinig ik in feite beteken. En tegelijk hoe uniek en onmisbaar ik ben voor wie ik oprecht benader.
foto Pixabay.