Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Vanaf de oever, verscholen achter de wilgen, volg ik drie op het kalme water dobberende eenden. Ineens voel ik een hand op mijn schouder. Ik kijk om. Daar staat een inmiddels vertrouwd figuur. Wij ontmoeten elkaar regelmatig tijdens onze ochtendwandelingen.
“Waar denk je dit keer aan?” wil hij weten.
“Ach… eigenlijk denk ik nergens aan,” antwoord ik naar waarheid, “ik staarde wat naar die verzamelingen daar, en toen …”
“Verzamelingen?”
“Ja, dat zijn het toch? Of beter nog: clusters! Voor je van een verzameling kunt spreken, moet er iemand zijn geweest die een en ander opzettelijk bijeen heeft gebracht. Voor een cluster is dat meen ik niet nodig. Dus clusters is beter … “ Ik wijs naar de eenden.
“Dat zijn eenden.”
“Zo noemen wij die clusters, klopt,” beaam ik. “Ze vormen eenden. Elke eend heeft een eendenlijf, net zoals jij en ik ieder een eigen mensenlijf hebben. En ieder lijf bestaat uit organen die bestaan uit weefsels die bestaan uit cellen die bestaan uit moleculen die bestaan uit atomen enzovoorts … Lijven zijn uiteindelijk gewoon clusters neutronen, protonen en elektronen die stuk voor stuk weer bestaan uit nog weer kleinere eenheden … net als aarde lucht en water.”
“Zijn we daar weer …,” zucht de man. Hij is in zijn werkzame leven actief geweest als docent Natuurkunde voor de hoogste klassen van een Atheneum. Dat weet ik, want we hebben al menig gesprekje met elkaar gevoerd; gemoedelijk op een bankje op dezelfde oever waar we nu staan (iets verderop), in een lekker zonnetje.
“Yep,” bevestig ik. “Het is toch wonderlijk…?”
“Wat is wonderlijk?”
Ik kijk hem aan in de verwachting dat ik hem zal zien glimlachen omdat hij mij voor de gek houdt, maar zijn gezichtsuitdrukking blijft ernstig. Kennelijk moet ik toelichten wat ik zo wonderlijk vind.
“Iedere cluster ‘eend’ dobbert op een cluster ‘water’ in een cluster ‘lucht’ terwijl hier twee clusters ‘mens’ op een cluster ‘aarde’ naar ze staan te kijken…”
“Ja…en?” vraagt de docent natuurkunde vriendelijk.
“Dat vind ik wonderlijk.”
“Waarom?”
“Omdat ik geen enkele reden ken voor noch het dobberen, noch het kijken… noch voor het niet oplossen van de clusters in elkaar. Waar begint het een en eindigt het ander? Wat houdt alles gescheiden of juist bij elkaar? Als je inzoomt op de grens tussen eend en water, tussen lucht en water, of tussen welke twee clusters dan ook, vind je geen stof of wat dan ook die het een van het ander scheidt en gescheiden houdt. Dus waar komt het door dat eenden niet in water oplossen, of dat wij …”
“Je denkt teveel …”
“Dat gaat vanzelf…” zucht ik.
“Geeft niet… “ sust de docent. Hij knijpt met zijn stevige hand even in mijn schouder en loopt door. “Geniet nou maar gewoon,” zegt hij nog.


Geef een reactie