Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Ik ken weinig vierkante mensen. Eigenlijk is Olga de enige. Ze is even breed als lang; een goedlachs blok mens. Maar vandaag is die lach er niet.
“Hallo,” zeg ik gewoontegetrouw, wanneer ik langs haar kippenhok wandel. Het is nog vroeg in de morgen. Zij staat bij haar imposante hoenderhuis te staren naar een tiental rondscharrelende hennen.
“Hallo,” antwoordt ze, opkijkend. Haar ogen staan anders dan anders. Geen fonkeling. Geen vrolijkheid. En haar stem klinkt ook vlakker dan ik gewend ben. Ze wijst eerst naar haar hennen en daarna naar het vroegere gemeentehuis achter haar, waar nu Oekraïense vluchtelingen wonen. “Veel vrouwen…” zegt ze mat. “Weinig eh … weinig mannen.” Vervolgens wijst ze naar een boom achter haar. “Kippenman in boom …”
“Haan,” zeg ik.
Ze knikt en wijst op zichzelf. “Mijn haan … kapoet.” Ze zoekt naar woorden en maakt hulpeloze gebaren. Dan gaat ze verder. “Poetien … mijn boyfriend in stukjes geschiet … waarom?”
Het lijkt mij verstandig te zwijgen. Olga gaat verder: “Ik hoop Poetien komt in hemel!”
“In de hemel?” roep ik verbaasd.
“Ja… hij moet naar hemel, niet naar hel. Alles hier is al hel. In hemel leren liefde… liefde voor mijn boyfrind… voor alle boyfrinds … Poetien moet leren. In hel hij leren niets.”
Onwillekeurig denk ik terug aan Wasili. De bejaarde voorganger van de in het gemeentehuis wonende groep uit Zaporizja gevluchte Baptisten, vooral vrouwen, kinderen en oude mannen. Wasili spreekt altijd via zijn mobieltje met mij. Hij spreekt zijn woorden in eigen taal in en toont mij daarna de vertaling op het schermpje. Ik doe dan hetzelfde… en zo communiceren wij tot we steevast afscheid van elkaar nemen met een wederzijds gemeende omhelzing. Wasili zegt: “Als wij de Russen gaan haten, hebben zij gewonnen!” Olga tegenover mij zegt min of meer hetzelfde: Poetin moet in de hemel leren om van iedere omgekomen Oekraïner te houden.
Olga wijst weer naar haar hennen en daarna naar de boom. “Kippeman is in boom gevlucht. Teveel vrouwen … Ik snap niet. Hij is Sultan!… Allemaal vrouwen… maar hij wil niet. Hij bang!”
“Overdaad schaadt,” zeg ik. Ik zie zowaar weer een kleine schittering in haar blik als ze weer naar het gebouw achter zich wijst. “Daar genoeg vrouwen voor sultans … maar die schieten nu op Roesen. En Roesen schieten op sultans. Allemaal kapoet. Mijn boyfrind ook kapoet nu. Maar niet huilen. Als wij huilen… Poetien lacht. Daarom moet Poetien gauw naar hemel!”
Ik sla mijn armen om Olga heen, zonder haar te kunnen omvatten. Ik voel haar tranen in mijn ogen opkomen.


Geef een reactie