Aids
“Gaan deze gordijnen de was in?” Belangstellend kijkt Menno op een verpleegafdeling vanuit de deuropening toe hoe een verpleegster bezig is gordijnen van de rails los te maken. Zo vaak gaan bedgordijnen de was niet in, dus op zich is het al bijzonder, vooral doordat hij vindt dat ze er nog heel schoon uitzien.
“Nee,” zegt de zuster. “Ze gaan in een vuilniszak en daarna naar een verbrandingsoven”. Dit wekt Menno ’s belangstelling nog meer. “Zo, dat is geen half werk,” merkt hij op, zich afvragend wat de oorzaak kan zijn voor het nemen van een dergelijke drastische maatregel. De bedgordijnen verdwijnen in een plastic vuilniszak. Dan gaat de zuster op een stoel staan, en begint ze de gordijnen voor de ramen weg te halen.
“Moeten die ook weg?” vraagt Menno lichtelijk verbijsterd. “Ja,” antwoordt jonge vrouw.
“Dekens, lakens, slopen…al het beddengoed?”
“Ook…” (Mijn God. Wat is hier aan de hand?)
“Van wie moet dat dan?”
“Van de hoofdzuster.”
Nu spoedt Menno zich naar de hoofdzuster, om van haar vernemen dat zij in opdracht handelt van een chirurg.
“Dus, omdat een chirurg zegt dat u alles van de muren moet halen, van het bed af en ga zo maar door, geeft u een zuster opdracht dat maar even te doen. Gewoon alles weggooien en verbranden.?”
“Ja.” Ze schreeuwt het bijna uit. “Er heeft een homoseksuele man in dat bed gelegen, een neger uit Amerika, en …”
“Waar is die man nu? En wat heeft ie dan? Hoe lang heeft ie in die kamer gelegen. Toen ik hier gisterochtend langs liep was ie er nog niet en nu is ie alweer weg?” Menno begrijpt er eerlijk gezegd steeds minder van.
“Die man is gistermiddag opgenomen en zou vandaag geopereerd worden, maar toen ze doorkregen dat hij misschien besmet is met dat virus waar iedereen in Amerika dood aan gaat.”
Dát is het dus: paniek om GRID, Gay Related Immune Disease. (Later is dit AIDS genoemd. De chirurg weigerde de man te helpen. De patiënt is daarom overgebracht naar een Amsterdams ziekenhuis en daar geholpen.)
“Heeft u of iemand anders hierover de medisch microbioloog geconsulteerd?”
“Nee, maar …”
“Dus die weet nergens van?”
“Nee, maar.”
“Dan zou ik, als ik u was, onmiddellijk opdracht aan die zuster geven om alle gordijnen weer op te hangen, niks weg te gooien of te verbranden, en het beddengoed gewoon in de was laten doen. Dan ga ik nu zelf dokter De Oude inseinen én dokter Kater, de directeur, dat er hier nogal … eh … hoe zal ik het vriendelijk zeggen…”
De hoofdzuster gaat erbij zitten. Kennelijk dringt het langzaam tot haar door dat zij overhaast en niet rationeel gehandeld heeft.
Ze probeer het nog één keer: “Maar de man is homo.” kreunt ze.
“Nou en?” kaatst Menno terug. “Dat is zijn probleem. Het rechtvaardigt toch niet het nemen van dit soort maatregelen? Als ik mag adviseren: stoppen met deze onzin.” Hij loopt weg, houdt in, draait zich om en keert terug om er nog aan toe te voegen: “U heeft ongetwijfeld met de beste bedoelingen gehandeld, maar in dit geval had u toch beter eerst even de medisch microbioloog – of mij – kunnen vragen hoe te handelen. Als het om hygiëne, inperken van besmettingsrisico’s en zo gaat, … gewoon even bellen. Scheelt een hoop paniek, een hoop gedoe en waarschijnlijk een hele hoop geld. Tot straks …ik kom over een uurtje wel terug met meer tekst en uitleg.”
Een uur later hangen de bedgordijnen weer rond het bed en de gewone gordijnen voor de ramen. Dokter De Oude onderhoudt zich met de chirurg, en Menno geeft de volgende dag tijdens een koffiepauze tekst en uitleg aan het personeel op de verpleegafdeling.
“We weten veel nog niet,” legt hij hen uit, “maar wat we wél weten is dat er geen besmettingsrisico’s zijn als je op een normale manier met eventueel besmette mensen omgaat.
En heb je vragen of twijfels? Bel maar.”
Een paar dagen later: “Onzin, dat is helemaal niet nodig,” bromt dokter De Oude wanneer Menno hem vertelt van zijn plan om een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren in de demonstratiezaal van het ziekenhuis. Hij heeft daarvoor al contact gehad met het Amsterdams Medisch Centrum, waar een aantal verpleegkundigen helemaal op dit thema is ingesteld. Zij tonen zich meer dan bereid de voorlichting te verzorgen, mits hij zorgt voor een geschikte ruimte, een microfoon en de reiskosten regelt.
“Ik denk dat er grote behoefte aan is, en dat het meer dan nodig is,” gaat Menno licht geïrriteerd tegen de negatieve reactie van zijn functionele baas in. “Dus ga ik ervoor zorgen.”
“Dat doe je niet.” gebiedt de medisch microbioloog streng. “Ik vind het niet nodig, en ik ben jouw baas.”
“Als mijn functionele baas zegt dat niemand iets hoeft te vrezen van het virus dat AIDS veroorzaakt, ga ik dat niet tegenspreken. Maar als ik een voorlichtingsbijeenkomst wil organiseren omdat ik denk dat dat zinvol is, dan is op dat vlak dokter Kater mijn hiërarchische baas.”
“En jij hebt het er natuurlijk al met hem over gehad…”
“Nee, maar dat ga ik wel doen,”
Dokter De Oude wuift met zijn hand dat Menno zijn kantoor moet verlaten, en grijpt de telefoon. Wanneer Menno dokter Kater later die dag op de gang ontmoet, hoeft hij niets te zeggen.
“Prima idee van jullie.” merkt dr. Kater op. “Dokter De Oude vertelde mij zojuist over jullie plannen. Ik denk dat het nodig is. Hij heeft jou gevraagd het verder uit te werken, toch? Mooi, mooi.”
Menno is met stomheid geslagen, maar besluit zich er niet druk over te maken. Het belangrijkste is dat de bijeenkomst er komt. Uiteindelijk worden het er zelfs twee. Beide keren is de demonstratiezaal bomvol. Er komen in totaal meer dan vierhonderd personen op de voorlichting af, waaronder veel artsen.