Om
Na alle ontregelingen van de eerste sensitivitytraining heeft Menno absoluut géén zin om het jaar daarop met een volgende mee te doen, maar hij kan zich er onmogelijk aan onttrekken, want hij heeft – zo houdt men hem voor – een voorbeeldfunctie. Bovendien zal niet meegaan een einde maken aan zijn opleiding als B verpleegkundige, die toch al minimaal is. Menno laat Jannigje daarom met tegenzin voor vijf dagen en vier nachten alleen met drie peuters en laat zich met de anderen van de groep in een bus naar een afgelegen barak ergens midden een bos brengen waar de training gegeven wordt. Waarschijnlijk omdat ze goedkoop zijn, heeft het hoofd opleiding weer twee verse studenten psychologie geronseld om het gebeuren te leiden.
Daar brengen ze weinig van terecht. Binnen een etmaal heerst er totale anarchie.
In zijn voorbeeldfunctie probeert Menno één van de grootste drinkebroers ervan te weerhouden nóg meer bier achterover te slaan, waarna deze lachend voorstelt om van rol te wisselen.
“Wat bedoel je?” vraagt Menno.
“Ik bedoel dat ik stop met drinken wanneer jij opdrinkt wat ik anders drink,” lalt de aangesprokene. “En daar mogen hullie dan allemaal op toezien, dat wij ons allebei aan die regel houwen.”
Met een brede armzwaai wijst hij alle aanwezigen in de ruimte aan, om zich daarna weer tot Menno te richten. “Of durref ie dat nie?” Zonder Menno ’s reactie af te wachten roept hij erachteraan: “Hij durref nie.”
“Ok,” zegt Menno in een opwelling. “Maar de deal gaat pas in als jij nuchter bent. En dat is op zijn vroegst morgenavond.”
Gejoel.
Onmiddellijk pakt iemand het flesje bier uit de hand van de nu stomverbaasd kijkende jongen. Hij kan niet meer terug. Maar Menno ook niet.
De volgende avond laat staat Menno met in elke hand een bierfles bij een urinoir te wiebelen. Langzaam giet hij het bier in de pisbak.
“Waarom doe je dat?” vraagt iemand verbijsterd. (Menno weet niet meer of het een jongen of een meisje is, en dat kan hem – zoveel is zeker – geen barst meer schelen).
“Waarom zal ik het allemaal eerst op drinke as ik ut toch weer uit moet piese,” mompelt hij, rustig verder schenkend.
“Je bent lazarus,” merkt de stem op, en verder herinnert Menno zich niets meer van die avond. Hij wordt naakt wakker naast een bloot meisje, dat diep in slaap blijft terwijl hij zich voorzichtig en met barstende koppijn uit bed laat glijden. Hij zoekt zijn kleren bij elkaar. Dat valt niet me. Ze liggen her en der tussen overal verspreide kleren van anderen. Hij zoekt zijn eigen slaapplaats op, maar daar ligt iemand anders. Menno gaat zitten.
Wat voor gekkigheid heeft hij in ‘s hemelsnaam allemaal uitgespookt? Tussen hem en het meisje kan helemaal niets gebeurd zijn… daar is hij met zijn dronken kop en onmachtig geworden lijf nooit toe in staat geweest.
Geef een reactie