Omdat ik het zeg
Van school komen steeds meer berichten dat Menno nodig onder handen genomen moet worden. Hij is druk en maakt zelden huiswerk. De ene dag is hij opstandig en brutaal, de andere dag gelaten en onverschillig, maar vrijwel het hele jaar door moeilijk voor iedereen, vooral voor zichzelf.
Volgens de ene docent is de HBS voor Menno veel te hoog gegrepen en kan hij het niveau totaal niet aan, volgens de ander is hij intelligent genoeg maar is hij gewoon te lui, en volgens weer een ander heeft hij vooral aanpassings- en concentratieproblemen.
Er zijn lesuren bij waarin Menno weinig tot niets in zich opneemt, doordat hij al na vijf minuten met zijn gedachten blijft hangen bij wat er is gezegd, met als steeds terugkerende vraag: “Waarom moet ik dit weten?”
De meeste leraren komen met hun antwoorden nooit veel verder dan: “Omdat ik het zeg.”.
Dat vindt Menno een belachelijke reden en dat zegt hij dan ook nog. Dat valt nooit goed. Het leidt er meestal toe dat de docent hem wegens onbeschaamdheid naar de rector stuurt.
Op een als bevel gegeven verzoek van de docent wiskunde licht Menno een keer zijn vraag fel toe: “Straks komt er een andere leraar, en die vindt dat wij weer iets anders moeten weten, alleen maar omdat hij meent dat dat nodig is, en zo gaat het alsmaar door, zonder dat wij echt te weten komen waar we eigenlijk mee bezig zijn, en waarom.”
Soms doet Menno er nog een schepje bovenop, in een poging alsnog een andere reden dan ‘omdat ik het zeg’ boven tafel te krijgen. Een van de leraren verzucht: “Waarom vraag jij toch steeds naar de bekende weg.”
“Omdat ik die niet gaan wil.” antwoordt Menno naar waarheid.
“O…,”glimlacht de man minzaam, “als je maar weet dat de bekende weg naar bekende doelen leidt.” Hij is duidelijk in zijn nopjes met zijn onderwijskundige talenten. “En dat zijn allemaal doelen die goed voor ons zijn om te bereiken en daarom zou jij de bekende weg juist wél moeten willen gaan.”
“Nee…” reageert Menno ongekend scherp, “alle bekende wegen leiden alleen maar tot meer bekende ellende.”
Hij schrikt van de plotselinge omslag in gelaatsuitdrukking van de leraar. De man wordt rood, opent en sluit de mond, staat op, wijst naar de deur en brult: “Naar de gang. Onmiddellijk. Nu.” Menno hoort zijn klasgenoten lachen als de leraar hem zijn schooltas achterna gooit. Verongelijkt gaat Menno op de grond zitten, nadenkend over hoe en wanneer hij precies op het idee gekomen is dat ‘de bekende weg’ een heilloze weg is.
“Je moet eerst nadenken voor je iets vraagt of een antwoord geeft,” hebben niet alleen zijn ouders maar ook enkele docenten hem op het hart gedrukt. En dat doet hij. Hij denkt voortdurend over alles na, vooral over ‘de bekende weg’, want daar heeft hij in het verleden iedereen tot vervelens toe naar gevraagd. Inmiddels begrijpt hij waar die weg tot op de dag van vandaag steeds naartoe leidt: honger, ziekte, armoe, oorlog, haat en nijd en nog veel meer ellende. Het zijn allemaal ‘doelen’ waar hij beslist niet warm voor kan lopen, en alle ‘bekende wegen’ die daarheen leiden wenst hij te mijden als de pest. Dat valt niet mee, merkt hij. Op school doet iedereen zijn uiterste best hem juist die kennis en vaardigheden bij te brengen die naar ‘de bekende weg’ terugleiden. Om wanhopig van te worden.
Geef een reactie