Vandaag werden op Radio Een mannen in Amsterdam geïnterviewd. Het ging over voetbal, vanavond speelt het Marokkaanse team tegen het Nederlandse. De mannen zijn Nederlanders, van Marokkaanse komaf. De interviewer vroeg voor wie ze waren, wie ze de overwinning gunnen. Marokko of Nederland. Normaal gesproken zijn we voor Nederland, maar omdat we Marokkanen zijn vandaag niet, zeiden ze.
Ik begon me te ergeren aan het interview, de opzet en de vraagstelling en het feit dat Nederlanders zich Marokkaan noemen. Eentje zei: Ik ben in de allereerste plaats Marokkaan, dan Amsterdammer en dan Nederlander.
Twee uur later reed ik door mijn vaderstad Rotterdam. Wat hou ik van die stad en de Rotterdammers die een prachtige winkelstraat de Koopgoot noemen. Als ik nou eens geïnterviewd zou worden, wat zou ik dan antwoorden. Hoe zou mijn rangorde zijn? Hoe zwaar weegt dat Nederlanderschap? Ik heb Fries bloed in mijn aderen. Maar toch zou ik zeggen: Ik ben Rotterdammer, geboren in het Oude Noorden en dan pas Nederlander. Hier liggen mijn roots. Maar wat telt is dat we allemaal mensen zijn, zou ik toevoegen. Want dat is waar het om gaat.
Jules Deelder zou nu zeggen: Bent u Rotterdammer dan, ik doch, ik ken u ergens van.
Moedig voorwaarts.