Op Taigu’s gezicht tekent zich een glimlach af. Korte gedichten van een boeddhistische ambachtsman uit de negentiende eeuw blijken een goed voorbeeld dat tot goed doet volgen. Hoe een geketend mens met gezongen lispelwoordjes een momentane glimp van bevrijding kan ervaren.
Asahara Saichi was een onopvallende ambachtsman. Hij leefde in Japan van 1850 tot 1932. Uit zijn nalatenschap kwamen tot verrassing van tijdgenoten zestig schriften tevoorschijn met enkele duizenden korte gedichten. In deze gedichten had Saichi de spirituele inspiratie van zijn innerlijk leven op woorden getoonzet.
Zoals hier:
Saichi’s geest is als een fles
Die almaar op het water dobbert.
Voortgeblazen door de winden
Drijft hij op de stroom
Naar Amida’s Reine Land.
De onopvallende ambachtsman was shinboeddhist. Saichi-commentator prof. Daisetz Teitaro Suzuki (1894-1966) merkte op dat hij daarom iets bijzonders kon. Hij kon een zin beginnen over zichzelf en laten eindigen met een staartstuk waarin het onderscheid tussen subject en object getranscendeerd raakte.
In ieder van ons sluimert een gevoel van het transcendente, De meeste mensen uiten dit gevoel evenwel niet, maar laten het ondersneeuwen door de waarden van de wereld, waarden van nut en doelgerichtheid, voegde Suzuki hieraan toe.
Besef van leegte
Suzuki’s uitleg brengt Taigu een glimlach op de lippen. Als in zenpoëzie de geest als een fles op het water dobberde (een prachtig beeld trouwens!), dan zou deze door de winden niet Amida’s Reine Land in worden bewogen. Zen is zo doortrokken van het besef van leegte dat al zijn poëzie uitdrukking lijkt te geven aan wetenschap van een dimensie waarin alle vormen zich zo grondig oplossen, dat individualiteit geen naam meer behoeft te hebben. In zen staat de realiteit van de zo-heid voorop. In deze zin kenschetst Suzuki de poëzie van zen als objectief en die van shin als subjectief.
Hoewel het Reine Land-boeddhisme veel ouder is en via China teruggaat op wortels in India, geldt Shinran (1173-1263) samen met zijn leraar Honen (1133-1212) tot de aartsvaders van de Japanse shintraditie.
Met zijn verstand kan Taigu niet bij de interpretatie die Shinran geeft van de drie sutra’s die de oerteksten vormen van alle Reine Land-stromingen. Maar als je deze proeve van boeddhistische theologische rechtvaardiging terzijde legt, dan kom je uit bij een religieuze oorspronkelijkheid die in beeldtaal haar gelijke niet kent in de toch rijkgeschakeerde voorstellingswereld van mahayana.
“Wie zich toevertrouwt aan de kern van Shin, behoeft geen goede daden te verrichten, want niets goeds kan de nembutsu overtreffen,” aldus de Tannisho, een kort werkje dat populair is omdat het Shinrans spiritualiteit voor de geïnteresseerde leek op een toegankelijke wijze samenvat.
Spiegelbeeld van proberen
Taigu rekent Shinran en Saichi tot zijn vrienden, omdat zij mahayana met een tijdloze kracht weten open te leggen aan een eenvoudige sterveling die, verstrikt in een kluwen van gewoonte-energieën, zich niet in staat weet tot ontwarren en ontwikkelen. In een spiegelbeeld van proberen het goede te doen en het kwade te laten, brengt de traditie van het Reine Land Taigu terug bij het doen-door-niet-te-doen.
Juist in doen door te laten ontsluit zich een bron van compassie die zo kunstmatig en vluchtig kan blijven wanneer je je er actief voor inspant deze te voorschijn te brengen. Er wordt door boeddhisten zoveel over compassie gesproken. Shin heeft mijns inziens vóór zich dat je deze niet zelf creëert, maar passief ontvangt. In het niet-willen manifesteert zich een glimp van existentiële vrijheid en compassie; in het subjectieve een weg die voor iedereen begaanbaar is. Het zijn oude beelden, maar daarom nu niet minder geldig of toepasselijk.
Zen kan Reine Land in een handomdraai hertalen in zijn eigen abstracties en mystificaties. Een voorbeeld bij uitstek is de Japanse zenmeester Bassui (1327-1387), die een iemand die een kritische vraag stelde over Amida, snedig van repliek diende en zei: “Amida is de naam die gewone mensen geven aan boeddhanatuur.” Er is per slot van rekening maar één dharma.
Kaleidoscoop van een geketende
Taigu weet zich in beide werelden te bewegen, dus ook tussen de Dogens en Linji’s, en tussen de Thich Nhat Hanhs en de Hisamatsu’s. Maar als zijn gestel zich als wankel doet gelden en hij gekluisterd is aan zijn hol, dan heeft hij geen licht nodig om het lied van de bevrijding, de nembutsu, ten gehore te brengen. Ja, de Hartsutra is hem even lief.
Maar Saichi hoeft niet van het nachtkastje te worden genomen. Taigu kan met zijn poëzie als voorbeeld in het geheugen gegrift zelf variaties mompelen en lispelwoordjes vormen. Het noemen van de alleen al naam doet toevlucht uitmonden in en versmelten met een nabijheid van innige verstrengeling. Het voorbeeld van Saichi nodigt uit tot spontane creatie van analoge verzen waarin Amida en zijn Reine Land direct of met zoveel woorden als ultieme verstaanshorizon opdoemen. Of je vanuit de modder de lotusbloem ook ziet opengaan, is een tweede; alles wat je wilt, is maar een hinderpaal in het vrije stromen van het spirituele.
Vederlicht van het een naar het ander; oneindige vormen van bevrijding komen in het vizier als in de caleidoscoop van een geketende. Geen dood, geen vrees. Geen Reine Land in het Westen, maar hier, in Uji. Het is goed zo.
Namu Amida Butsu,
Taigu
Tokai (Sjoerd) zegt
“Saichi’s geest is als een fles
Die almaar op het water dobbert.
Voortgeblazen door de winden
Drijft hij op de stroom
Naar Amida’s Reine Land.”
Jules, wat een mooi artikel. Je weet van mij hoe ambacht door mijn bloed stroomt.
Het inspireerde mij tot de onderstaande woorden.
Ambachtsman,
Als ik thuis kom
in de werkplaats
mijn neus de geuren
mijn handen het hout voelen
sluiten mijn ogen
lost mijn bestaan op
samen verdwijnen wij
nu, wie stuurt?