Hoe gaan we om met de ervaring dat we van alles denken te verwoorden, en desalniettemin vroeg of laat moeten erkennen dat we stamelen? Neem nu geloofsvoorstellingen die gebaseerd zijn op beelden die met ruimte te maken hebben.
In de religieuze verbeelding gebruiken we profane ruimtelijke indelingen, zoals boven en beneden. God is boven ons. Als Jezus mens wordt, hoort hij bij beneden. De Zoon hier beneden, de Vader daarboven. Na de Hemelvaart is Jezus weer van daarboven, aan Gods rechterhand – ook al een ruimtelijk beeld.
Maar is het ‘boven’ van Bethanië bij Jeruzalem, waar volgens het evangelieverhaal de Hemelvaart plaatsvond, hetzelfde ‘boven’ als dat aan de andere kant van de aarde, zeg Australië? Tja, de evangelieschrijvers konden nog rustig uitgaan van een platte aarde, met overal hetzelfde ‘boven’. Wij niet. Toch houden we het op ‘boven’.
Nog zo’n ruimtevraag. We gebruiken hemel in religieuze zin. Zoals in ‘ten hemel varen’, of ‘God is in de hemel’, of ‘mijn beminde gestorvenen zijn in de hemel’. Maar daarnaast kent ons taalgebruik een seculiere, meteorologische hemel, zoals in ‘wat een mooie blauwe hemel vandaag!’. Hebben die hemels iets met elkaar te maken? Levert die blauwe hemel het beeld voor de religieuze hemel? Of vermoedde men iets achter het blauwe zwerk?
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Worden alle ruimtelijke beelden dan ingehaald door de tijd? Is alle verwoording en verbeelding per saldo sleets? Verliezen gelovige ruimtevaarders zich mompelend en strompelend in de ruimte?
Tijd voor troost. Falend taalgebruik is alleen verontrustend als er een absoluut ijkpunt zou bestaan van perfecte, definitieve weergave. Heilige geschriften en geloofsbelijdenissen suggereren dat wel. Tegenwoordig pretendeert de wetenschap geijkte kennis te leveren. Maar dat ijkpunt bestaat niet, want alle taalgebruik, inbegrepen het theologische en wetenschappelijke, kent beperkingen. Taal heeft een open einde. Bonus: Dat maakt poëzie zo mooi.
Uiteindelijk behelpen we ons allemaal met taalspelen en beeldspelen. We denken daardoor dat we toch een beetje door hebben hoe onze werkelijkheid in elkaar zit. Dat elk spel serieus gespeeld moet worden, ook het taal-en-beeld-spel, is dan mooi meegenomen. De ernst van ons spel maskeert ons falen.
Het is en blijft dus een kwestie van behelpen. Tussen de polen van geslaagde en mislukte verwoording moeten we ons zien te redden. Ook wat uiteindelijk betekenis verliest, doet een poos dienst. Elke tijd probeert nieuwe woorden en beelden uit. Taalgebruik is altijd eigentijds en past zich aan.
Een voorbeeld. Bij de nieuwere ruimtelijke woordenschat hoort ‘dimensie’. Gelovigen hebben het over ‘een extra dimensie’. Soms voegen ze er aan toe: ‘zeg maar’ – wat enige onzekerheid verraadt. Maar de term is voldoende vaag om wat langer mee te gaan. Ze drukt iets uit dat men niet anders kan verwoorden.
Ander voorbeeld: Klassieke en moderne mystici verkennen een goddelijke ruimte binnenin. Ze doorbreken de tweedeling binnen/buiten. God kan ook in ons wonen.
Het aardige van het goddelijke binnenin is dat het wetenschappelijke en atheïstische ijkpunt er niet zo goed raad mee weet. De kritiek geldt de God buiten en boven ons. Wel melden zich nu neurowetenschappers die elke ervaring van zelf en identiteit, religieus of niet, herleiden tot de werking van onze grijze cellen. Ach, denk ik dan, ieder heeft recht op zijn eigen taalspel, ook breinonderzoekers die – met hun brein – denken het absolute ijkpunt te beheren.
Er zijn religies die weet hebben van de betrekkelijkheid van verbeelding en verwoording. Die maken van stilte, leegte en zwijgen veelzeggende kernwaarden, bijvoorbeeld in de meditatie. Mindemptiness.
Nog zo’n gelovige wijsheid: De Geest zweeft over de wateren en waait waarheen zij wil, tot in ons hart. Ze overstijgt het beneden-boven-buiten-binnen-schema van Vader & Zoon.
Laten we ons dus maar gewoon blijven verbeelden dat we ruimdenkend iets kunnen verbeelden. Speel!
Henk zegt
Nu verbeeld ik me dat ik een leuk verhaal heb gelezen. Bedankt!