De keren dat ik bij mijn voormalige schoonouders logeerde in Japan, sliep ik met mijn zoon in de slaapkamer van de overleden ouders van mijn schoonvader.
In de goeddeels glazen achterwand van het traditionele houten familiehuis zaten grote horren. Achter een dal van geïrrigeerde rijstvelden verrezen heuvels met dichtbegroeide bamboebossen, bekend uit de animéfilms van Hayao Myazaki, die uit die regio komt.
De heuvels boden familiegraven, schemerige schrijntjes alsmede beren en slangen. Het was gedeeltelijk een shintoistisch taboegebied, maar daar kwam ik te laat achter, waarover later meer.
Ik wist dat vooral mijn schoonvader van destijds Hiroshi zeer religieus was. Hij bad dagelijks drie kwartier voor zijn boeddhistische en shintoïstische huisaltaren in de familiekamer, sonore mantra’s zingzeggend, waarbij hij zichzelf in trance bracht door ritmisch met een houten stokje op een blok te slaan.
In zijn wereldbeeld waren de geesten van zijn voorouders, maar ook die van stenen en zijn huis, net zo realistisch als zijn Mitsubishi, die door onderhoud op NASA-niveau al 20 jaar meeging.
Onbedoeld beging ik fout op fout tegen de vele taboes die het animistische shintoïsme omgeven.
’s Avonds na het eten ging mijn vrouw niet graag met me wandelen, want dan kwamen de geesten tevoorschijn, en die stelden de aanwezigheid van sterfelijke schepsels niet op prijs. Daarom bleef iedereen binnen.
Ik ging dagelijks hardlopen in de heuvels. Eerst waarschuwde T. me voor slangen. Toen voor beren. En de derde dag zei ze raadselachtig dat Japanners zonder geldige reden niet de heuvels ingaan.
Ik begreep haar indirecte manier van communiceren toen nog onvoldoende, en legde haar suggestieve waarschuwingen niet uit als een verbod.
In die winterse Miyazaki-heuvels voelde ik me trouwens een personage uit de film Princess Mononoke. Hardlopen door die duistere bamboebossen was ontspannend en gloomy tegelijk.
Die derde dag zag ik vanaf het pad naar de top van de heuvel een open plek in het duistere bos. Er stond een houten schrijntje van twee meter hoog, met de minimalistische harmonie die Japans timmerwerk kenmerkt. Het geheel zag er net aangeveegd uit.
Ik bleef lang kijken, al weet ik niet waarom. Nadat ik weer thuis mijn hardloopschoenen had uitgedaan, vertelde ik mijn vrouw over het tempeltje. Ik vroeg of het een speciale plek was.
Ze vertaalde voor haar vader. Deze trok bleek weg, dirigeerde mijn vrouw en mij naar zijn fourwheeldrive, en reed de heuvels in. Aangekomen bij de schrijn bad hij langdurig. Ook ik moest mijn handen vouwen.
“Dit is de tempel van de bosgod”, zei mijn vrouw. “Je had hier niet mogen komen. De dorpsbewoners komen hier alleen één keer per jaar voor een ceremonie.”
Zoals gebruikelijk was mijn schoonvader niet boos op me. Hij wist dat ik uit onwetendheid het heiligdom had onteerd en dus de bosgeest had ontstemd.
Maar de volgende dag ging ik weer de fout in. Na het avondeten maakte ik foto’s bij de shintotempel in het dorp. De gebogen toripoort leek toegang te bieden tot een domein waar ik niets te zoeken had. Ik kreeg koude rillingen.
“Natuurlijk kreeg je het koud”, zei mijn vrouw later. “Geesten zijn koud.” Haar blik verried dat ik weer op een plek was geweest waar ik niets te zoeken had.
Dat bleek de volgende dag. Toen ik een wandeling maakte door de rijstvelden, werd ik aangesproken door een van ouderdom kromgetrokken oude vrouw, met een bos takken op de rug.
Ze leek me te kennen en sprak me vermanend toe. Ze wees naar de tempel, en hoewel ik haar nauwelijks kon volgen, begreep ik uit haar relaas dat ik geen foto’s had mogen maken bij de tempel. Ik bood zo beleefd mogelijk mijn excuses aan: gomenasai.
Die nacht werd ik om 3 uur wakker in de slaapkamer die uitzicht bood op de rijstvelden en de heuvels. Ik steunde op een arm en keek onwillekeurig naar buiten.
Voor het raam stond een oude vrouw naar me te kijken. Ik meende de dame met de bos takken te herkennen, die boos was om de foto’s bij de tempel. Ze keek me roerloos aan, en verdween pas geruisloos na een halve minuut. Ik was bang en kalm tegelijk.
De volgende dag vertelde ik mijn vrouw over de verschijning. Ze leek die niet vreemd te vinden. Maar na ruggenspraak met haar vader luidde de conclusie dat het niet de oude vrouw met de takkenbos geweest die naar me gekeken had, maar de geest van de overleden grootmoeder.
Oma was naar het familiehuis gekomen om via mij iets te communiceren met de familie. Mijn vrouw had me al verteld dat oma nogal een tiran was geweest, die bij leven haar moeder en broer het leven zuur had gemaakt.
Mijn schoonvader ging langdurig bidden voor zijn shinto-altaar om meer te vernemen van de voorouders over de betekenis van de verschijning.
De uitkomst werd me niet medegedeeld.
Jaren later vroeg ik me af of ik een randpsychotische ervaring had. Dat was in Amsterdam al vaker gebeurd. Maar mijn vrouw bleef bij de lezing dat haar oma was verschenen. Het was geen hallucinatie. Dat leek ze net als haar vader heel vanzelfsprekend te vinden.
Lang dacht ik dat schoenen kopen haar enige religieus bezielde activiteit was. Maar ik had me wel vaker vergist met Japanners. Toen realiseerde ik me dat voor mijn schoonfamilie de verschijningen en pratende katten uit de boeken van Murakami net zo realistisch waren als het huisbezoek van een dode oma.
Mijn vrouw vond Haruki Murakami overigens een waardeloze schrijver. Te veel zelfmoorden in zijn boeken, daar hield ze niet van. Ze vatte zijn werk samen als ‘duister’. Vooral Norwegian Wood beviel haar niet.
Ze had een broer met een psychiatrische stoornis. Volgens de familie was hij gestraft door de geesten, omdat zijn nare oma ooit een bloeiende kersenboom had omgezaagd. En kersenbloesem is een nationaal symbool in Japan.
Dus het omzagen van die boom was slecht nieuws. De geesten – kami – van de kersenbloesem waren ontstemd. Daarom werd de broer van mijn vrouw gestraft met een stoornis. Oma was aan mij verschenen om daar iets over te communiceren.
Niet lang daarna gaf mijn schoonbroer zijn 17-jarige isolement op in een kamertje in Kyoto. Hij keerde terug naar het familiehuis.
Ongeveer een jaar later, in juli 2008, werd ik voor het eerst voluit psychotisch. Ik steeg op uit mezelf en reisde op lichtsnelheid door zwarte gaten en sterrennevels. Dat voelde net zo realistisch als de verschijning van oma in Japan.