De laatste tijd is er veel discussie over aantallen slachtoffers. Rond de bouw van de stadions voor het WK in Qatar circuleren uiteenlopende getallen, van drie tot 6500 doden. Rond de oorlog in Oekraïne komen woordvoerders over en weer met uiteenlopende aantallen doden en gewonden.
Cijfers lijken een bijzondere aantrekkingskracht te hebben, alsof daarmee gezegd is hoe erg het is – of dat het wel meevalt en er gewoon bijhoort. De publieke aandacht ijlt het punt voorbij dát er slachtoffers vallen, alsof dat doodnormaal is, letterlijk. De dood wordt als normaal voorondersteld.
Sowieso is er de laatste tijd regelmatig sprake van slachtoffers, ook al ging het niet altijd om doden. Bij de toeslagenaffaire gebeurde dat, weer met uiteenlopende schattingen van het aantal getroffenen. De ernst van de corona-pandemie werd afgemeten aan de aantallen slachtoffers. De stikstofcrisis is aanleiding om het over slachtoffers onder de boeren te hebben. De recente energiecrisis, met gierende inflatie, zorgt voor slachtoffers onder mensen met lagere inkomens, en alweer variëren de schattingen, o.a. van aantallen daklozen.
Het woord ‘slachtoffer’ heeft een religieuze oorsprong. Meestal ging het om een offerdier dat geslacht werd, maar ook mensenoffers kwamen voor. Gelovigen kunnen heel veel bedenken en rechtvaardigen, ook als het om offers gaat. In het geven en nemen met het heilige hoort het offer erbij. De gedachte is dat als je Iets offert, vooral iets dierbaars, je de kans op goddelijke goedgeefsheid vergroot. Sowieso vallen religies op door wat van gelovigen aan offers gevergd wordt.
In de seculiere sfeer, zoals van de voorbeelden hierboven, krijgt ‘slachtoffer’ heel andere connotaties, maar de overeenkomst met de religieuze sfeer is de vanzelfsprekendheid dat er slachtoffers vallen. Het hoort bij elk systeem, of het nu religieus is of seculier. Bij ons systeem hoort daar dan ook nog eens de macht van het getal bij.
Maar spreekt vanzelfsprekendheid vanzelf?