In de documentaire “In het spoor van de os” van de BOS uit 2005 wordt de kunstenares Marja Timmer tijdens haar training in het zenklooster Noorder Poort in het Drentse Wapserveen gevolgd. Wat opvalt is dat ze gedurende die periode niet mag schilderen. De zentraining is een oefening van de geest, zegt haar leermeester Jiun Roshi en alle creatieve uitingen worden ingeruild voor opdrachten die Marja keer op keer met zichzelf confronteren.
Wat zegt de Boeddha in de Pali-Canon over kunst?
In de Talaputa-Sutta (SN 42.2) heeft de Boeddha een ontmoeting met de leider van een rondtrekkende groep acteurs en acrobaten. De ontmoeting vindt plaats nabij Rajagaha in het Bamboebos. Nadat Talaputa de gebruikelijke begroetingen met de Verhevene heeft uitgewisseld zet hij zich terzijde neer en zegt:
“Heer, al vele generaties wordt in onze familie overgeleverd dat een acteur die de mensen met zijn vertoning doet lachen en hen in verrukking brengt door hen iets voor te toveren, na de dood, na het uiteenvallen van het lichaam herboren wordt in de hemel van de lachende goden. Wat hebt u hierop te zeggen?”
De Boeddha, die de man niet wil kwetsen antwoordt:
“Genoeg hoofdman, vraag niet verder. Zet de vraag uit je hoofd.”
Maar de hoofdman houdt vol en herhaalt zijn vraag. Voor een tweede keer geeft de Boeddha hetzelfde antwoord. Als Talaputa de vraag een derde maal stelt zegt de Verhevene:
“Omdat je volhoud en niet naar mijn advies wil luisteren zal ik antwoorden.
Ieder persoon die bewust anderen in vervoering brengt en emoties oproept door hem – op welke manier ook – een schijnwerkelijkheid voor te houden zal na de dood, na het uiteenvallen van het lichaam herboren worden in de hel van de lach. Wie beweert dat mensen die anderen met hun vertoning doen lachen en in verrukking brengen na de dood, na het uiteenvallen van het lichaam naar de hemel van de lachende goden gaan, die persoon heeft een verkeerde visie. Wel nu, er zijn twee bestemmingen voor iemand met een verkeerde visie; ofwel de hel ofwel de baarmoeder van een dier.”
(sutta ingekort)
Een op het eerste gezicht verrassende trek in het wezen van de Boeddha. Maar waar de Verhevene op wijst is het verleidelijke karakter van iedere kunst. Hij wijst erop dat kunst ertoe neigt het gemoedsleven tot opwinding te brengen en de geest van zelfbeheersing af te leiden. Kunst is gericht op het oproepen van passies; de dhamma is gericht op het kalmeren daarvan. De kunstenaar schept een schijnwereld, de volgeling van de dhamma daarentegen, wil de reële wereld doorzien.
Zo waarschuwt de Boeddha zijn monniken:
“Als gehuil, wordt in de edele ordediscipline het zingen beschouwd; als waanzin het dansen; als kinderlijk het lachen waarbij men de tanden toont.” (Runna-Sutta AN 3.108)
Maar niet alleen monniken waarschuwt de Boeddha voor emoties opgewekt door kunsten. Ook de leek Sigala raadt hij aan toneelvoorstellingen na te laten en wel om twee redenen. Niet alleen omdat het geld kost:
“Eén van de zes wegen die leiden tot verlies van rijkdom is het afschuimen van kermissen” (Singalovada-Sutta DN 31.7); maar het neemt ook het denken in beslag:
“Burgerzoon, het afschuimen van kermissen levert ook zes nadelen op. Men vraagt zich voortdurend, onrustig af: waar is het dansen? Waar is het zingen? Waar is de muziek? Waar wordt gedeclameerd? Waar rinkelen de cimbalen? Waar roffelen de trommels? Dit zijn de zes nadelen verbonden aan het afschuimen van kermissen.”
(Singalovada-Sutta DN 31.10). Overgave aan de kunsten staat de verlossing duidelijk in de weg.
Is de Boeddha dan tegen elke vorm van kunst?
Het antwoord vinden we in de hoger vernoemde Runna-Sutta waarin de Verhevene zijn monniken niet waarschuwt voor kunst op zich, maar voor: “Dansen, zingen, vermaak waarbij men de tanden toont.”
Er is niets mis met het waarderen en genieten van welke kunstvorm dan ook; zolang het maar niet ontaardt in absolute adoratie. Het is, bijvoorbeeld, opvallend hoe mensen acteurs die, nota bene, hun levenswerk maken van iemand anders te zijn dan zichzelf, op handen dragen. Werkelijkheid en fantasie lopen naadloos in elkaar over. Fictieve situaties en personen worden door de toeschouwer voor werkelijkheid genomen.
Zo was er, bijvoorbeeld, het personage in de Vlaamse VTM soap ‘Familie’ van pastoor Walter, gespeeld door de acteur Guido Horckmans. Op het hoogtepunt van zijn carrière als ‘pastoor’ zag ik een aanbieding van een reisbureau voor een tiendaags verblijf in Lourdes. En wie denk je dat er als begeleider meeging? Inderdaad, ‘pastoor Walter’, alias Guido Horckmans. Realiteit en fictie mengen zich onopvallend.
Wie heeft er al niet eens een traantje weggepinkt als in de Disney tekenfilm de moeder van Bambi wordt doodgeschoten? Maar twee uur later, bij het avondjournaal, geven we geen krimp als er melding wordt gemaakt van een zelfmoordactie in Irak waarbij vijftien doden vielen.
Het is om zulke vervaging tussen fictie en werkelijkheid te vermijden dat de Boeddha als één van de voorwaarden voor het ontwikkelen van inzicht en wijsheid ‘het bewaken van de zes poorten’ stelt. Het bewaken van de vijf zintuigen plus het denken.
Bewaken wil niet zeggen afsluiten maar wel na controle toelaten. Aandacht hebben voor wat heilzaam en onheilzaam is, voor wat realiteit en wat fictie is.
Niet in zoverre opgaan in de zintuiglijke wereld dat men door de opgewekte emoties “bij het lachen de tanden ontbloot”; maar wel “plezier ervaart in een gematigde, aandachtvolle glimlach”.
(Runna-Sutta AN 3.108)
Een mooi voorbeeld van genieten zonder gehechtheid vinden we terug in de biografie van de Japanse zenleraar Shunryu Suzuki roshi: (1)
“Op een dag vroeg Suzuki aan een leerling of deze zin had om ’s middags mee naar de kersenbloesem te gaan kijken in de Japanse tuin van het Golden Gate Park.”
nota: De kersenbloesem wordt door Japanners gewaardeerd om zijn immense schoonheid van korte duur. Families en vrienden verzamelen zich in parken om zo lang en intens mogelijk te genieten van deze overweldigende maar kortstondige bloemenpracht.
“Ze vertrokken met de auto en de hele weg ernaartoe zei Suzuki, zoals gewoonlijk, niets en keek alleen maar door het raam naar buiten. Toen, in het park aangekomen, de overdaad aan roze bloesem in zicht kwam zei Suzuki, na alles een paar seconden aandachtig in zich te hebben opgenomen: “Het is prachtig, laten we maar weer weggaan.”
Er is niets mis met het genieten van kunst. Waar de Boeddha voor waarschuwt is het zich overgeven aan, het begeren van, het verlangen naar, in de zintuiglijke wereld ‘kunst’matig opgewekte emoties.
- Kromme Komkommer David Chadwick Asoka 2002
Sjoerd zegt
Hoi André,
Een prachtig stuk met mooie citaten. Dit is precies een kwestie waar ik al jaren op broed als op een koan en jouw stuk biedt mij een verrassend perspectief. Wellicht groeit er iets van een antwoord zonder antwoord.
Nogmaals, recht in het doel!