Ik zou er als ooievaar goed de pest in hebben als ik na een reis van duizenden kilometers en het ondergaan van vele gevaren in het vroege voorjaar op mijn eigen takkennest-op-een-boomtop in het Rotterdamse Kralingse Bos zou willen landen om voor een nageslacht te zorgen en dat dat nest en ook de boom zouden zijn verdwenen.
Dat lijkt er aan de hand te zijn in het bos. Vorig jaar stonden er nog drie afgetopte bomen met een ooievaarsnest er op op een grasveld tussen de bomen. En altijd bezet door 3 x 2 ooievaars.
Maanden geleden kukelde een nest al van een boom die kort erna leek te zijn omgezaagd. Iets verderop verscheen een hoge, houten driepoot met een soort autoband er bovenop. Is de hele lente onbemand gebleven. Alleen in de hoogste lijkt het goed te gaan, zit een ooievaar op het nest.
Het is januari als ik als ooievaar Ooi vanuit een heet of warm land op de wieken ga en de reis maak naar een specifieke boom in een specifiek bos in een specifiek land: Kralingse Bos, Rotterdam, Nederland. Niet een boom, maar die boom. Ik ben zo gelukkig.
De ingebouwde navigatie stuurt mij, ik hoef alleen de vleugels te bewegen. De reis duurt lang, ook voor een doorgewinterde ooievaar. Maar het doel mag er zijn, een leven tussen Rotterdammers, beter kan je het als vogel niet hebben. Vroeg op een ochtend, het is net licht geworden, nader ik mijn boom, met de nadruk op mijn. Ik zet de landing in maar breek die af. De boom, het nest zijn verdwenen. Alleen in de hoogste boom zit een ooievaar. Mijn partner ooievaar, kuikens maken doe je samen, vat het kort samen. Krijg de vinkentering, hoor ik mijn in Rotterdam geboren partner zeggen. Boom pleite. Wat nu?
We zitten nu in Ammerstol op een nest, toch anders dan Rotterdam. Ze praten hier ook anders, zeggen niet: ‘ik gaat’ of ‘ik doet. Ik verlang naar mijn oude boom.
Moedig voorwaarts!