Als je op stedentrip gaat, verlaat je je eigen bubbel. Je verplaatst je, letterlijk naar een interessante stad, figuurlijk in een onbekende cultuur en samenleving. Tijdelijk zet je jezelf in de marge van je eigen bestaan, om je te verdiepen in een andere manier van zijn. Op een ontspannen manier doe je even iets heel anders.
Je maakt een aantal keuzes. Je kiest voor een stad, en dus niet voor het platteland of de natuur. Een stad is van een aangenaam overzichtelijke omvang, zeker als je je beperkt tot het centrum. Je kiest voor een korte vakantie. Zoals bij elke vakantie hoort daar een iets ruimer bestedingspatroon bij.
Om er te komen kies je bijvoorbeeld voor één keer de eerste klas in de trein. Of je laat je verleiden door het betere hotel of restaurant. Een andere keuze geldt je dagbesteding: museum? stadswandeling? shoppen? terrasje?
Je zet jezelf een tijdje tussen haakjes. Ik ben er niet! Je agenda laat je thuis liggen en je mail lees je niet. Ik ben eventjes een leeg blad! Ik laat me beschrijven door deze stad. Daar kun je een dagtaak aan hebben.
Je beperkt je tot je identiteit als toerist en – voorbij de grens – als buitenlander. In het laatste geval kom je landgenoten tegen, die je meestal negeert, al let je wel op hun gedrag, vooral als je je plaatsvervangend geneert.
Eigenlijk is een stedentrip een tienduizend kilometer-beurt voor je culturele vermogens. Je poetst je menselijke capaciteit als cultuurwezen op. Je gaat cultureren. Je speelt met betekenissen. Wat zie ik? In het museum gaat het daarbij om cultuur met een grote C, maar veel algemener observeer je stedelingen met een andere cultuur. Wie wonen hier? Hoe leven die? Hoe is deze stad geworden wat ze nu is?
Thuisgekomen kun je natuurlijk blijven cultureren en je vertrouwde omgeving heel anders bekijken.