Ik lag vanmorgen nog vrij laat in de mand, het was tegen de verwachting in laat geworden vannacht. Gisteren was het met een bericht al aangekondigd op een entreedeur in de hal van de Kloosterbunker: de galerijvloer en de reling zouden vandaag met een hogedrukspuit worden schoongemaakt en daarna de vloer met een machine gereinigd, gelieve matten, aardewerkpotten en andere spullen die buiten staan binnen te zetten. De huismeester.
Voor het raam van de slaapkamer hangt een vrijwel ondoorzichtig gordijn, je kunt van buiten niet naar binnen kijken, wel andersom, maar schimmig. Gemaakt door mijn vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen. Tegen negen uur zag ik de eerste arbeider voorbij het raam lopen. Er werd een machine gestart en ik zag ongezien hoe hij de eerste voorbereidselen trof voor de schoonmaak. Daarna verdween hij. De machine zweeg.
Na een tijdje verscheen een andere arbeider in beeld, ik zag het verschil aan de vorm van hun hoofden. Die begon hogedruk te spuiten en verplaatste zich weer. Ik stapte uit de mand en keek door het keukenraam naar buiten. De galerij zag groen van het drab. Spekglad. Een paar uur later was de vloer gekuist. En droog.
Het was heerlijk om te gluren, om te merken hoe mensen bezig waren het mij en de anderen in het Kloosterbunkercomplex naar de zin te maken. Dat we veilig waren en schoon. Zien zonder gezien te worden. Er zijn zonder te zijn. Zonder een praatje pot. Alleen en niet alleen.
Moedig voorwaarts!