In mijn laatste boeken over socialisme en vrijheid gaat het ook om ethiek in de politiek. Daar komt onderstaand stukje uit voort.
Er zijn houdingen en gedrag die onacceptabel zijn voor partijen en groepen die maatschappelijk en sociaal vooruit willen komen. Houding en gedrag die zelf al niet deugen, maar ook grote praktische consequenties hebben. Vaak door een lange negatieve politieke nawerking.
Egoïsme en ijdelheid, overdreven nadruk op eigenbelang en overspannen visies daarop, kunnen veel verknoeien. Hierbij zijn in de politiek twee ‘fatale C’s’ aan de orde, die alles verknoeien: cynisme en corruptie.
Cynisme ten aanzien van menselijk leven, waarden en alle cultuur. Corruptie, het vermeende eigenbelang extreem laten gelden, want ‘Iedereen doet dat toch immers?’
Uit de laatste zinnen blijkt dat beide C’s dicht bij elkaar liggen. In feite bestaat hier behalve een permanent politiek strijdpunt, een belangrijk scholings- en onderzoeksonderwerp voor partijen, vakbonden en andere samenwerkingsvormen. Hoeveel is er in landen waar hoopvolle socialistische veranderingen of sociale revoluties plaatsvonden niet ten onder gegaan door corruptie en cynisme? Dat heeft nog steeds een enorme nawerking, praktisch en ideologisch, ‘hier’ en ‘daar’.
Het gaat om een houding en praktijken waar je keer op keer scherp op moet zijn. Waarschijnlijk kun je hier wel spreken van een wetmatigheid: een macht die bouwt op cynisme en corruptie is geen duurzame macht.
Maar let op: maatschappelijke ‘wetmatigheden’ zijn zo zeker nog niet, ze vragen altijd om meer reflectie en discussie.