Het is heerlijk in de Kloosterbunker. De PC knort van genoegen en onderhoudt voor mij de contacten met de buitenwereld in deze coronatijd. Prachtige teksten uit binnen-en buitenland worden in de mailbox aangeleverd, geinige berichtjes, soms opbeurend van toon dan weer een inkijkje gevend in de ziel van een ander. Zo is elke dag waardevol ook als ik er momenteel fysiek niet op kan uittrekken, voor je het weet ben je dood. En dood duurt eeuwig.
Gisteravond keek ik naar een ingeblikte uitzending van Sterren op het doek, met Eva Jinek in de hoofdrol en gepresenteerd door een van de beste interviewers van Nederland Özcan (Eus) Akyol die een waardig opvolger van Matthijs van Nieuwkerk van DeWereldDraaitDoor had kunnen zijn. Eva bekende in het gesprek met Eus dat zij door haar partner Beertje wordt genoemd. En ineens vloog ik in een tijdmachine terug in de tijd dat ik met de fantastische moeder van onze kinderen getrouwd was, die mij, een man van 1.90 meter en meer dan 100 kilo ook liefkozend Beertje noemde.
Ik landde met mijn machine in mijn huis in de Spoorstad- met in mijn rugzak wel de actuele informatie over het coronavirus. Het was in de jaren tachtig, ik had een partner, twee lieve kleine kinderen en een hond en dit Beertje was door een rumoerige en inspannende tijd in zijn leven, de emoties en druk van het gevaarlijke politiewerk als verslaggever, een nieuwe omgeving en zo meer zwaar overspannen geraakt, tegenwoordig zouden ze zeggen: burnout. Ik zat als een halfdood vogeltje op de bank, zonder pillen of psychiater of GGZ en ook geen flessen alcohol binnen bereik. Maar een vaatdoek, helemaal op. Ik wist op dat moment naar één ding: ik moest me heel klein maken om op termijn weer een Beer te kunnen worden, anders zou ik het niet hijsen. Zoals op de grafsteen van mijn moeder staat: je begint en eindigt bij jezelf…
En toen gebeurde er een groot wonder, mijn partner en moeder van onze kinderen, die ik ook bij haar door mij gegeven troetelnaam (ook een prachtig dier) noemde, zag hoe ik eraan toe was en nam woordeloos en organisch de regie in handen. Mijn twee kinderen waren dolblij dat hun vader thuis was, door mijn werk was ik er vaker niet dan wel, wilden wel in dat halfdode vogeltje op de bank klimmen, en de hond legde regelmatig zijn kop op mijn knie omdat hij naar buiten wilde en ik niet. Het leven om mij heen ging gewoon door, zonder mij.
Ik kan het geen gouden kooi noemen die mijn vrouw toen om mij heen bouwde, maar wel een energieleverend veld, een geopend raam naar een toekomst. Ik kon naar buiten kijken als ik er zin in had. Het was een ervaring die ik nooit zou vergeten, zo liefdevol en rijk. Heel langzaam kwam bij mij de energie terug, gingen we met z’n vijven op stap, leuke dingen als gezin doen. Op een dag was Beertje er weer.
Mijn toenmalige partner en ik zijn al lang geleden gescheiden. Maar juist in deze periode, nu de dood loert en ik voornamelijk alleen in de Kloosterbunker verblijf om in leven te blijven, denk ik terug aan de situatie in de jaren tachtig, toen er zo liefderijk voor mij werd gezorgd toen ik dat zelf niet meer kon.
Er staat nog steeds een raam open. Een uitnodiging om door te gaan, alleen te zijn in de coronapandemie, erop uit te trekken als dat weer kan. Burning on.
Moedig voorwaarts!
Poldermick zegt
Zet ‘m op Joop !