Ik heb al eens vaker geschreven over mijn kater en leraar Midas. Hij blijft inspireren.
Midden in een telefoongesprek met een vriend ging mijn vijftig jaar oude dingdongbel. Ik moet dat ding eens vervangen door iets anders, denk ik steeds bij elke keer dat het ding galmt.
Met de telefoon op de speaker ging ik naar de voordeur, waar ik aanvankelijk door het glas niemand zag staan. Het bleken na het openen van de deur vijf kinderen te zijn, in grootte verschillend, die dicht opeen stonden alsof ze daardoor meer moed kregen om bij mij aan te bellen.
Een klein meisje dat vooraan stond voerde het woord: ‘Dag meneer, mogen we u iets vragen? Nou ben ik volkomen weerloos tegenover kleine kinderen, en al helemaal tegenover kleine meisje met strikjes in staartjes aan weerzijden van het hoofd. Mijn innerlijke zekering, die bestand moet zijn tegen alle deurbedelarijen, smelt gewoon dóór. ‘Ja hoor, antwoordde ik vriendelijk. ‘Maar niet te lang, want ik heb een meneer aan de telefoon.’ Er klonk een ingehouden lachje uit het speakertje van de telefoon. Het meisje keek mij ernstig aan. ‘Is alles goed met uw poes?’ vroeg ze. ‘Eh… ja hoor,’ zei ik ondanks mezelf toch lichtelijk verrast. ‘Want hij heeft maar drie pootjes,’ vervolgde ze licht beschuldigend. ‘Ja, dat klopt hoor, antwoordde ik zo geruststellend mogelijk. ‘Ik hoorde dat hij door een auto aangereden was,’ hernam ze. ‘Heeft hij er ook pijn aan? Haar gezichtje zowel als haar stem drukten bezorgdheid uit. Ik begreep dat Midas de Verschrikkelijke zoals ik hem deze week noemde naar aanleiding van zijn gedrag, onderwerp van bespreking was in het kleine groepje. ‘Het klopt dat hij waarschijnlijk door een auto is aangereden, maar dat was zestien jaar geleden. Zijn pootje was verlamd en de poezendokter heeft het pootje eraf gehaald. Ze kreeg nu een fronsje. ‘Deed dat niet heel veel pijn?’ ‘Nee hoor, haastte ik me haar gerust te stellen. ‘Hij werd in slaap gemaakt. Maar de dokter zei dat Midas zich heel goed zou kunnen redden met drie pootjes.’ Ik zweeg over de drie parallel lopende vurige krassen van dat éne voorpootje, die op mijn arm schrijnden. ‘Hij vecht nog met katers, vangt muizen en ratten en hoewel hij strompelt als hij langzaam loopt, kan hij razendsnel zijn.’ ‘Ooh, ja…’ Ze dacht duidelijk na over haar volgende vraag. Een jongetje, dat een kop boven haar uitstak en zich tot dusver zwijgend op de achtergrond had opgehouden mengde zich nu in het gesprek. ‘Ik dacht laatst dat ik een kangoeroe zag hobbelen, maar dat was natuurlijk uw kat.’ Gelach in het groepje. Een ander meisje voelde zich hierdoor aangemoedigd. ‘Mogen we hem dragen?’ ‘Nou, dat is niet nodig hoor, hij redt zich wel. En doe maar een beetje voorzichtig met hem voor jezelf, want hij is soms een beetje onverwacht,’ en ik voelde opnieuw de krassen in mijn arm. ‘Mogen we hem even zien?’ vroeg het jongetje. ‘Dat zou wel mogen, maar hij is niet thuis. Hij hobbelt ergens buiten rond.’ Weer vijf lachjes. ‘We zullen op hem letten hoor, zei het eerste woordvoerstertje ernstig.’ ‘Dat vindt hij vast fijn,’ zei ik glimlachend. ‘En leuk dat jullie zo bezorgd naar Midas kwamen vragen. Maar nu ga ik weer verder met die meneer aan de telefoon praten, hoor. Dáhag!’
Vijfstemmig: ‘Dag, meneer.‘ Vijf paar kindermaatjes stampten en huppelden mijn oprit af, de dansende staartjes van het woordvoerstertje voorop. Ik weet dat het de natuurlijke gang van zaken is, maar waarom groeien zulke wezentjes op en worden ze groot? En moeten ze door zeeën van samsarische ellende heen, relaties, nare werkgevers, of worden er zelf een, doen mee aan de race om geld, macht en aanzien? En groeien sommige van deze kleine authentiekelingen op tot de Trumpen, Wildersen en Baudets en erger van deze wereld? Nou ja, erger bij wijze van spreken dan. Ik keek hen na en wilde me tot mijn telefoon wenden. Uit de beukhaag tegenover mijn deur, één meter van de plek waar het vijftal kinderen iets eerder geparkeerd stond, kwam de kop van Midas in spiedend uit de bladeren tevoorschijn. Hij keek ontstemd, maar dat doet hij vaak. Hij had waarschijnlijk de hele tijd het gesprek met belangstelling gevolgd. Extra moeizaam hobbelend eiste hij toegang tot het huis, waar hij zonder aarzelen in die éne stoel sprong, waarvan hij zeker weet dat hij daarin niet mag liggen. Mijn telefonische gesprekspartner bedankte me inmiddels voor de voorstelling, en beëindigde lachend het gesprek. Ik bleef alleen achter met mijn driepotige hobbelaar, die me waarschuwend vanaf de stoel met een groene glans in zijn wijd open ogen aankeek. Waag het niet om me eruit te zetten, dacht hij duidelijk en sloeg ter illustratie vast de nagels van zijn rechtervoorpootje in de stof van de zitting.
Joost zegt
Prachtig verhaal, bedankt Henk en ook Midas.
Wouter ter Braake zegt
? geweldig liefdevol verhaal. En deze jonge wezens communiceren al vroeg vanuit verbondenheid en mededogen
Piet Nusteleijn zegt
“Mijn innerlijke zekering smelt gewoon door”..wat een geweldige zin is dát. Briljant.