In de Itivuttaka 22 (I. 3.2)staat de volgende tekst:
Laat z/hij( *1)zich alleen in verdienste (*2) oefenen
die in de toekomst geluk oplevert;
moge z/hij vrijgevigheid, een vredig leven
en een liefdevolle geest ontwikkelen.
Na deze dingen ontwikkeld te hebben,
die drie bronnen van geluk zijn,
rijst de wijze weer op in een wereld
die gelukkig en vrij van verdrukking is.
Boeddhistische oefening in het Westen
Begin januari stond er in het Volkskrant magazine een verslag van een boeddhistische conferentie die gehouden was in India, het geboorteland van de Boeddha. Boeddhistische beoefenaren vanuit de hele wereld waren uitgenodigd om belangrijke plaatsen uit het leven van de Boeddha te bezoeken. Er waren veel geordineerden, uit Oost en West. Opvallend voor de verslaggever was dat op belangrijke plaatsen oosterse (veelal) monniken gingen chanten en teksten reciteren, terwijl de westerse monniken en nonnen een plek zochten om stil te zijn en te mediteren. In het artikel werd gezegd dat oosterse boeddhisten de westerse beoefenaren vaak al aanduiden als de ‘meditatie-boeddhisten’.
Inderdaad is het zo dat bij de oefening in het Westen de nadruk ligt op meditatie.
Als we in de bovenstaande tekst kijken zien we de volgorde: vrijgevigheid( dana), een kalm leven(sila) en het ontwikkelen van een liefdevolle geest ( samādhi).
In het Westen oefenen we meestal in omgekeerde volgorde: we beginnen met meditatie, op een retraite komen we in contact met de sila, en aan het einde van de retraite krijgt de dana een plaatsje.
Ik vind het jammer dat de oefening van vrijgevigheid en een kalm leven (vaak aangeduid als deugdzaamheid) weinig populair zijn in het Westen. Ik denk dat we het onszelf daarmee onnodig moeilijk maken, en onszelf te kort doen.
Want als we beginnen met vrijgevigheid en deugdzaamheid komen we het goede in onszelf op het spoor, en dat geeft vreugde en vertrouwen: ik ben in staat om het goede te doen! Zeker in het Westen, met een veelvoorkomende houding van ‘te kort schieten en niet goed genoeg zijn’ is dat erg belangrijk. Als je door vrijgevig te zijn meer vertrouwen jezelf krijgt, wordt de meditatie oefening ook een stuk eenvoudiger: ‘Ik ben nog niet in staat om 1 minuut aanwezig kunnen zijn, maar dat gaat ook wel lukken’.
Bovendien: horen vrijgevigheid en deugdzaamheid niet bij de beoefening van het achtvoudige pad? Zijn vrijgevigheid en deugdzaamheid niet de middelen tegen begeerte en gehechtheid, het ik-gericht zijn?
We leven in een wereld waarin het lijkt te gaan om er uit te halen wat erin zit. Met vrijgevigheid en deugdzaamheid wordt dat omgekeerd: wat heb ik te geven, wat heb ik het leven te bieden?
Materiële vrijgevigheid
Er zijn heel wat teksten waarin vrijgevigheid genoemd wordt. Boeddha zag het als grote kracht: als de wezens de vrucht van het uitdelen van aalmoezen zouden kennen zoals ik die ken, zouden zij niet eten zonder gegeven te hebben.( * 3).
Boeddha bood de oefening o.a. aan mensen aan die nog niet eerder iets aan spirituele oefening hadden gedaan: geef maar, deel maar wat je hebt. In eerste instantie gaat het om materiele zaken.
Vrijgevig zijn is een uitnodiging te delen zonder verwachtingen om iets terug te krijgen.
Als we gaan oefenen met vrijgevigheid valt er heel wat te ontdekken. Het gaat vaak gepaard met vreugde, zowel van de kant van de gever als de ontvanger. Als we gaan geven kunnen we ook gaan ervaren hoe rijk we zijn. We geven weg en komen nog niets tekort. Zelfs als er weinig bezit is nodigt de Boeddha uit om iets weg te geven. Het mooie daarvan is dat we in plaats van te leven vanuit een tekort, met steeds maar vastgrijpen, nu de focus gaan verleggen naar: er is voldoende, zelfs om te delen. Als we de uitnodiging van de Boeddha in praktijk brengen kunnen we de goedheid in onszelf gaan zien: ja, er is vrijgevigheid. We kunnen gaan zien dat vrijgevigheid inderdaad bijdraagt aan welbevinden voor mezelf en mijn omgeving.
We zijn in het Westen heel rijk. Er is zoveel te delen en weg te geven. We kunnen die weelde gebruiken voor meer geluk dan alleen voor onszelf.
In een van de teksten ( *4)zegt Boeddha dat het leven kort is, en dat we niets kunnen meenemen. Dat wetend geeft hij als raad:
….
Men moet [bezit ]redden door te geven:
wat gegeven is, is goed gered.
Wat gegeven is, heeft geluk als vrucht;
bij wat niet gegeven is, is dat niet zo…
…………
Dit beseffend moet de wijze
ervan genieten en ook geven.
Na gegeven en genoten te hebben naar vermogen
gaat men zonder blaam naar een hemelse staat.
Immateriële vrijgevigheid
Naast het delen van materiele zaken is er ook het delen van immateriële zaken. Misschien is dit in het Westen nog wel uitdagender omdat het een schaars goed aan het worden is. Onder immateriële vrijgevigheid kunnen we verstaan: vriendelijkheid, tijd, ruimte, aandacht, iemand helpen.
Hoeveel tijd hebben nog voor elkaar? Hoeveel echte aandacht is er voor de ander? Mag de ander zijn wie z/hij is?
Het gaat niet eens om hele grote dingen: tijd voor een glimlach, iemand voor laten gaan die haast heeft, even wachten als iemand meer tijd nodig heeft om in te stappen, te betalen, of over te steken, een boodschap doen voor iemand die ziek is, rommel opruimen die anderen hebben achter gelaten, tijd nemen om echt naar iemand te luisteren.
Ook deze oefening van vrijgevigheid blijkt te leiden tot meer welbevinden voor onszelf en anderen. In plaats van eenzijdig te focussen op onze tekortkomingen, krijgen we ook nu meer oog voor het goede in onszelf. Dat brengt tevredenheid en geluk.
Vrijgevigheid in de meditatie
Het valt oosterse leraren nog wel eens op dat westerlingen mediteren of hun leven ervan afhangt, het is bittere ernst. Nu is toewijding aan de oefening natuurlijk aan te bevelen, maar een zekere lichtheid zou de oefening goed doen.
Misschien zijn westerlingen veel te doelgericht aan het oefenen, je inzetten om iets te krijgen. Dat maakt mediteren moeilijk, want als we proberen vast te pakken ontglipt het ons.
Wat gebeurt er als we de meditatie zouden gaan opvatten als daad van vrijgevigheid?
We nodigen onszelf uit om alles wat we aan goede kwaliteiten hebben naar boven te halen en te cultiveren. Dat zijn er heel wat: aandacht, vriendelijkheid, geduld, inzet, toewijding, mededogen, gelijkmoedigheid, interesse, etc. Laten we onszelf de tijd en de ruimte geven om te oefenen zonder er iets voor terug te verwachten. Als we dat doen, komt er lichtheid in de oefening, ook als er eens moeilijke perioden zijn. Als we geven wat we te geven hebben, is er tevredenheid en welbevinden.
Vrijgevigheid, een kalm leven en het ontwikkelen van een liefdevolle geest.
Als we meer met vrijgevigheid gaan oefenen in het dagelijks leven zullen we zien dat er een relatie is met meditatie. Om vrijgevig te zijn, zijn de kwaliteiten van geest en hart nodig. Aandacht en vriendelijkheid zijn daarvan de belangrijkste.
Vrijgevig zijn draagt op haar beurt ook bij aan de meditatie. Heilzame daden worden opgeslagen in onze herinnering. Deze herinneringen kunnen we naar boven halen, of komen spontaan naar boven. Deze herinneringen beïnvloeden onze staat van geest en daarmee onze meditatie.
Als we aan het einde van de dag reflecteren op onze vrijgevigheid, en opmerken dat we daardoor hebben bijgedragen aan het welbevinden van de ander en van mezelf, kan er tevredenheid en dankbaarheid opkomen. Dit zijn twee zeer heilzame staten van geest. Het zal in de meditatie bijdragen aan meer openheid en het verder tot rust brengen van de geest.
*2. Verdienste betekent dat op een heilzame manier denken, spreken en handelen een uitwerking heeft, het leidt tot vrijheid en geluk. Verdienste wordt ook wel gezien als een synoniem voor geluk.
*3 Itivutakka 26 (I.3.6.)
*4 Samyutta Nikaya 1.4