‘Oh, Daar werk ik niet meer aan mee. Gevolgen? Interesseert me niks.’ Hoe harder dit wordt geformuleerd, hoe incongruenter het vaak overkomt. Of: ‘Als je me tot dat punt drijft, ga ik door roeien en ruiten. Daar ben ik héél gemakkelijk in.’ Instrumentele onverschilligheid. ‘‘Ik heb die vent hartstikke doodgestoken. Het was mijn biertje. Daar ging rustig ik zes jaar voor zitten. Makkelijk zat.’ Niet zo diep doordachte, gruwelijke, dodelijke stoerigheid.
Een paar voorbeelden uit mijn voormalige praktijk. Vaak mannen met enerzijds een grote geldingsdrang, anderzijds een gebrek aan vermogens om idealen te realiseren. Dus wordt er een harde schil over de gevoelskern getrokken en onverschilligheid ten opzichte van het lijden van anderen gebezigd. Dat mensen daarmee ook een complete wereld voor zichzelf afsluiten hebben ze vaak niet in de gaten. ‘Interesseert me niks.’ De wereld van empathie en compassie, de wereld van in harmonie met anderen leven is even onbereikbaar als de planeet Venus.
Een chronisch gevecht van het ego versus de wereld. Gedoemd om dat te verliezen en om veel lijden aan anderen en zichzelf toe te brengen.
Doede* was dertig jaar toen ik hem leerde kennen. Geboren – dat wel – en getogen – of wat daar voor doorging – in Leeuwarden. Een typische, opvoedkundig gesproken autodidact. ‘Opskiete juh, wat mut ik met die poppenkast.’ Deze entreewoorden waren waarschijnlijk niet bedoeld om het begin van een warm contact te zijn. De laatste acht jaar van zijn leven had hij grotendeels achter de tralies doorgebracht. Toen ik hem vroeg hoe hij daar zelf op terugkeek gromde hij: ‘Kin my niks skele, juh.’ Ik zou de komende tien jaar proberen om contact met Doede te leggen en zijn gedrag in wat betere banen te leiden en daardoor de grootste schade aan zichzelf en anderen iets te beperken. Doede kwam uit een gezin van ‘krattenstapelaars,’ zoals ze door sommige hulpverleners wel genoemd werden.
Op de galerij van de flat van vóór het prachtwijkenbeleid van Ella Vogelaar stonden stapels kratten vol lege flessen of dozen blikjes van een goedkoop merk. Rond koffietijd sisten voor en achter de voordeuren de eersten open.
Achter diezelfde voordeur was vaak de meest denkbare onveilige gezinssituatie te vinden: mishandeling, vernedering, angst, seksueel misbruik en kleine (wat heet) criminaliteit.
Van de tien jaar waarin Doede en ik tot elkaar veroordeeld waren vonden de meeste contacten in de gevangenis plaats. Dat was wel zo veilig, want in de spreekkamer kon hij weleens agressief worden. Als hij niet in detentie was verbleef hij op zijn kleine, gammele plezierbootje, waar hij de toepasselijke naam van een bekend biermerk in kinderlijk aandoende letters – inclusief spelfout – opgekliederd had. Grolchs. Een ander onderdak had hij niet. Ik heb de Grolchs één keer bezocht, maar kon het vege lijf amper redden, omdat Doede zich voorafgaande aan mijn komst al vast wat moed ingedronken had. En dronkenschap leidde bij hem altijd tot agressie. Elk gesprek in de gevangenis werd door Doedes eigen mantra begeleid: ‘Kin my niks skele juh.’ Met als variatie: ‘Interesseert my geen moer.’ Een héél enkele keer brak ik door het pantser heen door het gesprek op zijn vader te brengen. Zijn vader stierf relatief jong aan een levercirrose, het gevolg van een streng dieet bestaande uit hoofdzakelijk bier, zware shag, patat en kroketten. Doede produceerde twee tranen en zei: ‘’t is te let.’ Wat er te laat was wilde hij verder niet zeggen, en hij sloot weer met zijn mantra af. Hij draaide zijn onderarmen naar me toe en liet een paar langwerpige verwondingen zien. ‘Ik hev my sneden.’ Toen zijn vader overleed ontwikkelde Doede automutilatie. Mijn pogingen om hem bij de psychiatrie onder te brengen strandden altijd bij de volgende detentie. Ook zijn gedrag in de gevangenis veroorzaakte een opeenstapeling van straf op straf, zodat, toen zijn overlijdensbericht mij bereikte, Doede zesentwintig jaar van zijn treurige leven achter de tralies had doorgebracht.
Hij was drie dagen vrij toen hij bij een gevecht voor een kroeg werd doodgestoken. Ik ben één keer bij een veroordeling aanwezig geweest. De rechter gaf hem acht maanden wegens mishandeling, en toen hij gewezen werd op de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan sprak hij zijn mantra ‘Interesseert me allemaal geen moer’ uit.
Natuurlijk was er zoveel met Doede aan de hand dat hij in feite een patiënt was die iets anders nodig had dan straf op straf stapelen. Zijn enige afweermechanisme tegen de wereld, die hij als zijn grote tegenstander zag, was zijn onverschilligheidsmantra. Bij de crematieplechtigheid zag ik zijn moeder. Ik had haar jaren geleden één keer gesproken. Een geteisterde vrouw, getekend door het leven. Haar huid vol-getatoeëerd, in wenkbrauwen, neus en lippen piercings, alsof ze zichzelf met verminkingen wilde straffen voor haar eigen verdrietige leven. Ik zag geen enkele emotie bij de condoleanceronde. Haar hand voelde aan als een krachteloos zakje koude knekels. Toch probeerde ik iets te zeggen in de sfeer van: ‘Verdrietig dat het zo gegaan is, alle sterkte de komende tijd. Als ik iets voor je kan doen moet je me maar bellen.’ Ze had een drankkegel om zich heen hangen, keek me kort aan met bloeddoorlopen ogen en haar doorrookte stem kraste: ‘It kin my allemaal niks meer skele.’
*Doede is een gefingeerde naam.
Joost zegt
Ja Henk, dit verhaal roept weer veel vragen bij me op.
Karma van Doede??? Het maakt me ook erg verdietig, dat wel.
Henk van Kalken zegt
Niemand weet of het Doede’s karma was of een obstakel. Het waren wel de feiten. Ik zou je vele verhalen kunnen vertellen van deze kwaliteit. Hier ging het vooral om onverschilligheid. Wat dus geen onverschilligheid was.