In het voorjaar van 1953 werd ik als sterk vermagerd Rotterdams straatjochie uitgezonden, zoals dat toen heette, naar het Herstellingsoord voor overspannen spoorwegpersoneel en personeel van aanverwante bedrijven in het Gelderse Vorden, een klein dorp gelegen in de mooie bossen daar, om daar lichamelijk aan te sterken.
Acht jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog was er met name in het Westen van Nederland nog een groot gebrek aan spullen en voedsel. Op de foto hiernaast is te zien hoe ik door een broer en zus werd rondgereden in een kinderwagen van geperst papier. Een flinke regenbui en je kon er weer boeken van maken.
Ik was als een dikke baby van 9 pond in een ziekenhuis geboren en de verloskundige zei tegen mijn moeder dat ik een grote man zou worden- mits ik voldoende te eten kreeg en daar was in 1953 nog een behoorlijk tekort aan. Veel voedsel was nog op de bon.
Mijn 2 zussen waren in 1945 al aangesterkt in het Engelse kindertehuis Greynog Hall in Montgomeryshire in Wales. Zij hadden de hongerwinter meegemaakt en bleven slechts in leven door het voedsel dat mijn moeder op zogenoemde hongertochten in de winter van 1944-1945 in het Oosten van ons land bijeengaarde. Hun lichamelijke toestand was na de oorlog zo slecht dat ze met een schip naar Engeland voeren en daar hun buikjes konden voleten. Ze hadden er een prima, liefdevolle tijd.
Voor mij brak die periode 8 jaar later aan, ik was toen een kind van 7 en mocht met een windkracht van 3 beaufort niet op straat omdat ik dan weg zou waaien, zo mager was ik. Van mijn vertrek weet ik me niks meer te herinneren, wel dat ik van mijn moeder briefpapier met een poes erop had gekregen, zodat ik brieven naar mijn ouders kon schrijven.
Jullie moeten weten dat ik vrijwel nooit in mijn leven bij familie en anderen heb gelogeerd. Ik wil het liefst thuis zijn, behalve natuurlijk op vakanties. Mijn opa en oma in Rotterdam-Noord probeerden dat op een dag maar besloten hun kleinzoon toch maar naar zijn ouders verderop te brengen, het ventje stond al uren voor de buitendeur van de woning van opa en oma te huilen. Ziek van heimwee. Hij wilde naar huis.
De reis naar Vorden werd gemaakt per trein, een gewone trein en geen veewagen waarin een paar jaar eerder het Nederlands spoorwegpersoneel Joden naar Duitse vernietigingskampen vervoerde. Ik weet niet veel meer van dat verblijf daar, wel dat ik me vreselijk eenzaam en verlaten voelde. Ik lees in een briefje met de poes aan mijn ouders: ‘Lieve mama en papa. Hoe gaat het met Karla. Ik kom over 4 weken naar huis. Ik heb al veel kaarten het is hier heel mooi. Ik eet goet. Als ik thuis kom gaat (Rotterdams woordgebruik) ik ook goet ete. Ik eet vanavond 7 boterhammen ik ben al dik. Hier zijn veel bossen. Is opa al weg. Lieve Karla, je moet goed eten want dan wordt je dik.’ De hele brief gaat over eten, dik worden en naar huis gaan, er spreekt zoveel verlatenheid uit.
Op een vroege ochtend brak er onrust uit in de slaapzaal van het Hasseltpaviljoen. Naast een bed met een slapend kind lag een fraai gevormde bolus, verstild en koud. De bolus werd niet direct opgeruimd, was het bewijs van een misdaad die zich die nacht had afgespeeld, er was geen compassie en empathie met de kleine schijter, doch de begeleiders gingen de schuldige opsporen en dat was ik, overigens onwetend ervan. De daad had ’s nachts plaatsgevonden, in mijn slaap. Een niet afgeveegd kontje was er het bewijs van. Ik weet nog wel hoe vernederend ik dat toen vond dat ik door mijn verzorgers, de mensen die ik vertrouwde, aan wie ik was overgeleverd, ruw wakker werd geschud en in het bijzijn van de andere kinderen mijn bilspleet werd gecontroleerd en hoe triomfantelijk de verzorgers reageerden. Kijk, kijk, we hebben de smeerlap, van het ene op het andere moment was ik de Marokkaan van Vorden.
Na decennia ben ik dat gevoel niet vergeten en kost het mij moeite om het verhaal van de bolus op te schrijven. Die verschrikkelijke vernedering, een eenzaam jongetje, ver van huis. De triomf van de begeleiders.
Wat ik zag was een bolus op een houten vloer. Een heimweebolus. In dat hoopje zat alles: oorlog, liefdeloosheid, vernedering, vernietiging, kou, honger en gemis. Ik wilde naar huis.
Moedig voorwaarts!