Dit jaar ben ik geen enkele maal naar mijn graf in de bossen van Beekbergen geweest. Het kwam er gewoon niet van. Ik moet er mee leren leven. Normaal gesproken reizen mijn vriendin, de kleindochter van de zeevisser Thijmen, en ik toch minstens een keer per jaar naar de zes graven waar ik de erfgenaam van ben, soms ook twee, of drie keer. We waren dit jaar wel op de Veluwe maar niet bij het graf. Mijn Friese overgrootouders Marten Johannes en Grietje Barelds liggen in het rechter graf, mijn moeder links, dat past wel bij haar socialistische opvatting, waarmee ik niet wil zeggen dat mijn overgrootouders rechtse figuren waren. Mijn moeder noemde haar schoonvader opa Appeldoorn, ze kwam er vaak en graag. Ze waren wel erg christelijk, maar dat is niet erg.
Een paar weken geleden mijmerde ik over het organiseren van een familiebijeenkomst bij de graven. Stoelen mee, picknickmand en ter plekke mijmeren over dingen die voorbijgaan. Ik vrees een matige opkomst omdat veel van mijn familieleden in eerste en tweede lijn de dood als de pest mijden en er ook niet over willen praten. Een tijdje terug wilde ik aan mijn zus informatie verstrekken over de dodo, maar ik had de eerste lettergreep nog niet uitgesproken of ze trok al wit weg. Hou op, Joop, zei ze.
In mijn leven zijn steeds meer dodenherdenkingen van mensen uit mijn omgeving. Dat is het nadeel van ouder worden, de lijst wordt steeds langer. Wie ik het meest mis, kan ik niet zeggen. De ene dood trekt diepere voren dan de andere. Vorige week is er op een landgoed in het Oosten van het land een herinneringsboom geplant. Mijn vriendin en ik waren er ook bij, het was een mooie bijeenkomst, droevig maar ook vreugdevol. Leven in een boom na de dood.
Ik had vandaag eigenlijk een column willen schrijven over de vader van de moeder van mijn kinderen, mijn al geruime tijd geleden overleden schoonvader Toon die op 17 december geboren is. Hij was dr. in de letteren en filosofie maar ook een levensgenieter. Twee keer per jaar huurde hij een kroeg af in zijn dorp om er met familie, vrienden en alle anderen, zijn verjaardag en die van mijn schoonmoeder Corrie te vieren. Wat een leuke feesten waren dat. Hij was ook Prins Carnaval en verder een heerlijke man om mee om te gaan.
Toon was ook voorzitter van de plaatselijke voetbalvereniging. Op de dag van zijn crematie reed de rouwstoet met Toon voorop over het voetbalveld van de vereniging, spelers stonden in een rij opgesteld. Ik schoot vol, het was zo emotioneel en natuurlijk.
Toon was bijna altijd in het zwart gekleed. Op een dag was hij met zijn kinderen in een zwembad, gekleed in een zwarte zwembroek, witte benen, een onbekend lijf. Zo had zijn kroos hem nog nooit gezien. Een van zijn kinderen stapte op hem af en vroeg: ‘Meneer, bent u mijn vader?’
Als afsluiting bied ik de vogel die in het voorjaar in een nestkastje aan een boom boven het graf van mijn Friese overgrootouders in Beekbergen broedt mijn excuses aan. Elk ander jaar ruimt mijn vriendin als het broedsel is uitgevlogen het kastje op. Zij houdt niet van wanorde. Sorry vogel, dit jaar kwam het er niet van. Ze heeft wel de Kloosterbunker gekuist, maar dat is toch wat anders dan een broedhok.
Moedig voorwaarts!