Er hangt een streng met noten, vet en zaad op het balkon. Oorspronkelijk bedoeld om de vogels de winter door te helpen. De hele dag door hakt een koolmeesje in de pinda’s om met een volle snavel weg te vliegen. Waarschijnlijk naar een jong, fantaseer ik. Het jong vliegt met de ouder mee naar de pindabol, hij vliegt wankel. De ouder voert hem maar is in verwarring omdat het jong in een vetbol prikt. Zo jong al zelfstandig. Een specht jaagt de mezen weg en hakt in de bollen. Er klinkt gekrijs. Twee enorme kauwen in een halfdode boom gluren naar binnen in de Kloosterbunker. Een andere specht hakt in dood hout, het geratel van een snelvuurgeweer. De Alexander papegaai verschijnt en duikt op een vetbol. Soms verschijnen vier kleine groene papegaaiachtigen, het zijn geen concurrenten. Dan komen de mezen weer. Ouder en kind. ’s Nachts oehoet de nachtuil, de vlinderstruik groeit tegen de klippen op. Twee reigers vliegen voorbij, evenals een helikopter met een patiënt op weg naar het ziekenhuis. In de toiletruimte huist een zilvervisje, in de woonkamer een mug. Het dierenleven zorgt voor onrust.
Moedig voorwaarts!