Als kind vroeg de schrijver Arnon Grunberg regelmatig aan zijn ouders: ‘Wanneer gaan jullie dood?’ Vervolgens informeerde hij: ‘Wie moet er dan voor me zorgen?’ Als rouw een praktische kan heeft, is dat nog rouw? Ik las de kleinschalige verhandeling over rouw in de VPRO-gids van deze week. In rouw bestaat een hiërarchie, daarin staat het rouwen om een dood mens bovenaan, schrijft Grunberg.
Ik ken iemand die in een voorstadium van rouw zit omdat zijn partner ernstig ziek is en waarschijnlijk gaat sterven.
Ik ken iemand die al heel lang rouwt om het verlies van een kind. Rouw went nooit, raakt nooit ingesleten.
Ik ken iemand die iemand harstikke dood wenst om een eind te maken aan zijn ongeluk.
Mijn moeder zei vaak tegen haar zes klierende kinderen: ‘Als ik er niet meer ben zullen jullie nog wel eens aan me denken.’ Ze deed een diep beroep op ons inlevingsvermogen. Het kan ook zijn dat ze overwoog de deur achter zich dicht te trekken. Ik denk nog vaak aan haar.
Zelf ben ik soms verdrietiger om mensen die mij verlaten hebben, met wie ik geen contact meer heb, waarvan ik gescheiden ben, dan om dode mensen in mijn omgeving. De dood is zo onlosmakelijk verbonden met het leven dat die twee-eenheid op zich al troostrijk is. Gescheiden zijn van mensen die nog leven en om wie je geeft/gaf is nooit troostrijk.
Moedig voorwaarts!