Op 24 mei 1999 overleed Prabhasa Dharma zenji, de stichter van zencentrum Noorder Poort. Prabhasa Dharma roshi was een sublieme zenmeester. Dit komt naar voren in het biografische verhaal dat Jiun roshi kort na haar dood over haar schreef en ook in de herinneringen van haar leerlingen. In dit interview van Myoko- hoofdredacteur van het tijdschrift ZenLeven van de Noorder Poort, met de Nederlandse zenmeester Jiun roshi- en opvolgster van Prabhasa Dharma roshi, ligt de nadruk ergens anders op: over hoe het was om onder haar te trainen en met haar te leven.
Myoko: Hoe heb je Prabhasa Dharma ontmoet en hoe ben je haar leerling geworden?
Jiun roshi: In 1982 was ik op vakantie in Sri Lanka. Ik kwam daar voor het eerst in aanraking met boeddhisme en met boeddhistische mensen, en wat mij opviel was dat de mensen daar ontzettend aardig waren, met een heel open, vriendelijk gezicht en een grote bereidwilligheid naar anderen toe. Toen ik terug kwam sprak ik daarover met vriendinnen, en twee van hen, die zelf zen beoefenden, raadden me aan dat ook te gaan doen. Dus ik begon met een introductiecursus bij Rieks Groenhout in de Kosmos in Amsterdam. Daar hing op een dag een aankondiging van een lezing van een zenlerares uit Amerika, Gesshin osho heette ze toen nog, en die vriendinnen namen me daar mee naar toe. Dat was in oktober 1982.
Ik werd door die lezing geraakt, door Roshi vooral, door haar verschijning, door de manier waarop ze antwoord gaf op vragen. Er waren twee dingen in het bijzonder die grote indruk maakten, en die me duidelijk maakten dat er nog iets meer is dan dat wat zichtbaar is. Ze had het over sterven en toen liet ze zich ineens vallen alsof ze dood was. Dat deed ze op zo’n bijzondere manier – dat deed iets bij mij, al is het moeilijk te zeggen wat precies. Het tweede moment was toen ze tijdens haar lezing iets demonstreerde door met de kleppers te slaan. Ook dat deed iets bij mij. Nogmaals: ik weet niet precies wat maar het was voor mij in elk geval wel aanleiding om contact met haar te willen houden.
Ze gaf kort daarna een sesshin in Oostenrijk en daar zijn we toen met zijn drieën heen gegaan. Dat was in een centrum in aanbouw. Het was november en erg koud, en de verwarming deed het nog niet dus we zaten echt te kleumen. Voor mij was het extra erg omdat ik heel veel pijn had bij het zitten. Ik had nog nauwelijks gezeten en toen ineens een sesshin, dat was enorm afzien. Ik heb met heel veel haat naar de meditatieleider zitten kijken: waarom zie je niet dat ik pijn heb en waarom sla je niet op dat belletje? Toch was ik wel zo gedisciplineerd dat ik behoorlijk stil heb gezeten, denk ik.
We waren in die tijd alle drie fervente rooksters en dat mocht toen nog overal binnen. We zaten dan ergens op de overloop op een bankje gewikkeld in dekens te roken, en zo zijn we die sesshin een beetje doorgekomen.
De toespraken van Roshi waren natuurlijk in het Duits daar in Oostenrijk. Ik kon het niet allemaal volgen maar er waren wel steeds dingen die me heel erg aanspraken: als ze sprak over het ware zelf, over de boeddhanatuur. Op de tweede of derde dag durfde ik ook naar het persoonlijk onderhoud met haar te gaan en toen gaf ze me gelijk ook al een koan: wat is je ware zelf als je een roos ziet. Ik heb daar in de volgende paar interviews met haar aan gewerkt maar dat leverde natuurlijk nog niet zoveel op. De laatste keer dat ik bij haar was, wilde ze me na afloop een hand geven, zo van tot ziens. Ik hield een beetje in en zei: ik heb hele koude handen. En zij: koude handen is niet erg, dat betekent dat je een heel warm hart hebt. Nou, toen was ik helemaal verkocht, ik dacht dit is het gewoon, dít moet ik doen.
Vanaf dat moment wist ik dat ik fulltime bij haar wilde gaan trainen. We hadden daar ook al snel vrij veel contact over. Maar het kon niet meteen. Ik had een baan, een eigen huis en twee katten. En Roshi had ook niet meteen ruimte voor mij. Ze was toen nog niet lang weg bij haar meester Sasaki roshi en had nog geen eigen woning. Ze had een kamertje gekregen in het International Buddhist Meditation Center, de lekenafdeling van de Vietnamese tempel in Los Angeles. Ik ben daar later veel geweest dus ik ken het heel goed. Het was heel simpel en ook heel vies, het hele huis was één grote kakkerlakkenbende. Terwijl zij ontzettend schoon was. Ze moest gebruik maken van de gemeenschappelijk badkamer en die was echt heel vies, heel vies. Voor ze hem ging gebruiken maakte ze die dan wel schoon, maar dat was vechten tegen de bierkaai.
Ik ging er na die eerste sesshin in Oostenrijk wel meteen vol in; ik deed zo veel mogelijk sesshins – als ik tenminste vrij kon krijgen van mijn werk, wat niet altijd lukte. Ik gebruikte er al mijn vakantiedagen voor; die vakantie in Sri Lanka was mijn laatste in jaren. Ik kreeg gelukkig ook veel steun van mijn baas. In ‘84 was de eerste woestijnretraite. Die duurde zeven weken en ik kreeg vijf weken vrij.
Begin ‘85 had ik mijn huis verkocht en mijn katten ondergebracht en zegde ik ook mijn baan op. Roshi had vanaf augustus ‘85 een appartement gehuurd naast haar ouders, waar ik dan in elk geval ook terecht zou kunnen, samen met iemand die voor haar ouders zou gaan zorgen. Tot die tijd heb ik toen eerst nog op de Theresiahoeve gewoond. Die zomer reisde ik al wel met Roshi mee door Europa, waar ze sesshins gaf in Nederland, Duitsland en Engeland; later kwam ook Spanje daarbij. En daarna ging ik dus naar Amerika.
Hoe was je training bij haar?
Het was uitermate intensief alleen al door het feit dat ik heel veel tijd met haar doorbracht. Eerst zat ik in het appartement naast haar ouders en zij woonde in die kamer in het IBMC, ongeveer een half uur rijden door Los Angeles. Ze kwam veel bij haar ouders op bezoek en ik werd ook heel vaak opgehaald en meegenomen naar het IBMC. Ze had heel veel kennissen in de boeddhistische wereld en ook in de yogawereld, ze ging dan naar die tempels toe of naar het yogacentrum, en ik werd overal mee naartoe gesleept. Ik denk dat ze het ook leuk vond om daar te verschijnen met een assistente, dat geeft natuurlijk ook een soort van allure.
Later had ze een eigen appartement waar ik ook kwam wonen. In die tijd zijn we het tijdschrift Zen begonnen. Ik had daar een kleine slaapkamer die ook dienst deed als kantoortje. Ik deed het huishouden, kookte vaak voor haar, was haar secretaresse en haar chauffeur. Het organiseren van de sesshins, de administratie, het maken van flyers, dat lag allemaal op mijn bureau; zij deed alleen de laatste controle. Dat alles hoorde bij de training, wás de training.
Ze was ontzettend streng. Zij was zelf getraind door Sasaki roshi en dat was, denk ik, traditioneel Japans streng, dat wil zeggen dat je je totaal ondergeschikt maakt aan de meester. En zo trainde ze mij ook. Dat betekende altijd ja en amen zeggen, doen wat er gezegd wordt, niets vragen. En dat op allerlei fronten: er wordt gezegd hoe je moet koken, hoe je moet schoonmaken, wanneer je vrij hebt of niet. Als je geroepen wordt moet je onmiddellijk komen. De hele dag, alle vierentwintig uur, was geregeld.
Voor mij was dat in zekere zin gemakkelijk want ik kwam uit een gezin waar het niet per se heel streng was maar we hadden wel heel duidelijke regels, en een zekere discipline. Dus het was niet zo moeilijk om dat op te brengen. Ik voelde me er ook niet minder door. Maar er waren ook aanvaringen. Ik was soms dagenlang koppig, want daar was ik heel goed in, en Roshi ook. Niet zelden wilde ze gewoon even helemaal alleen gelaten worden en dan werd ik volkomen genegeerd. Dan kwam ik bijvoorbeeld haar kamer binnen, dan zat ze achter haar bureau te werken, en dan zei ik iets en dan reageerde ze helemaal niet. Dat was voor mij vreselijk, dan ging ik echt door de grond. Als ik geen contact met haar kon maken, dat vond ik heel erg. En ze hield het soms wel twee of drie dagen vol. Dat voelde als straf, al was het niet altijd naar aanleiding van iets wat ik in haar ogen niet goed gedaan had.
Dacht je nooit: bekijk het maar?
Ja, dat heb ik diverse keren gedacht. Ik had natuurlijk geen geld, dus ik was afhankelijk van haar. Maar ik had wel altijd een retourticket (dat moest als buitenlander, omdat ik nog in Nederland ingeschreven stond) en kon dus terug naar Nederland, en als haar chauffeur had ik ook de sleutel van haar auto. Ik heb het scenario heel vaak in gedachten uitgewerkt: naar de luchthaven rijden, Roshi laten weten waar de auto stond, en weg. Maar ik heb het nooit gedaan. Dat kon ik niet. Altijd weer kwam er het moment dat ik me realiseerde dat ik haar dan in de steek liet en dat kon ik niet, want ik zag dat ik haar echt hielp en dat ik voor haar ook heel veel betekende. Dat liet ze ook echt blijken, naast al die strengheid.
En ze kon ook heel aardig zijn. Ze kon bijvoorbeeld ineens zeggen Heb je zin om naar de film te gaan en dan gingen we samen naar de film. Ze hield erg van uit eten gaan en ik mocht altijd mee. Dat was voor mij in die tijd bijzonder. Ze nam Thich Man Giac graag mee uit eten naar een Koreaans restaurant, daar was hij gek op.
Ons zentijdschrift werd in die tijd nog gemaakt met de typemachine, en als er iets verbeterd moest worden, ging dat met typex of met knippen en plakken. Op een dag (dat zal ik nooit vergeten) kwam ze helemaal stralend mijn kantoortje binnen met een hele grote doos en zei: Ik heb iets voor je! Ik heb een cadeautje voor je. Had ze een elektronische typemachine gekocht die voor het eerst computerelementen in zich had, met een diskette en een piepklein schermpje, waarop je kon zien wat je aan het typen was. En je kon al vrij veel digitaal verbeteren. En je zag dat ze dat zó leuk vond, om mij dat te geven voor mijn werk. Ze gaf heel graag. Ze gaf aan haar ouders, aan mij, aan Man Giac, en ook aan Sasaki roshi, hoewel ze met onenigheid uit elkaar waren gegaan. Altijd maar geven, geven, geven. Dat was haar plezier en haar aardigheid denk ik.
Kun je momenten noemen in de training waarop er voor jou opeens iets duidelijk werd?
Ja… er zijn natuurlijk van die momenten geweest tijdens sesshins, maar ik weet niet of ik dat hier nu moet zeggen, dat zijn dingen die in de meditatie en in sanzen gebeurden.
Maar ik weet ook nog wel een ander moment. Ik mocht aanvankelijk nooit zeggen dat ik het niet met haar eens was. Toen we bijvoorbeeld begonnen met dat zentijdschrift, was dat voor mij een koud kunstje, want ik had regelmatig op mijn werk boekjes gemaakt. Maar Roshi vond dat ik het op een andere manier moest doen. En ik zei Roshi, ik weet al hoe ik dat moet doen en toen gaf ze me toch een yell: NEEE!!!!. Er is maar één iemand hier die denkt en dat ben ik. Dus ik sprak haar nooit meer tegen. Tot op een dag dat Roshi stond te koken in het keukentje. Ik stond erbij, en we begonnen over iets te praten, ik weet niet meer waarover maar ik dacht er anders over dan zij. Opeens kwam er een enorme energie in mij, alles wat in me was kwam samen en ik knalde het eruit, ik zei wat ik er van vond. En Roshi, onmiddellijk: Dat zég je niet tegen mij. Zo praat je niet tegen mij. Maar ik voelde nog steeds die energie en die gaf me de moed om verder te gaan: Ja maar Roshi, wáárom mag ik niet zeggen wat ik er van vind. Onmiddellijk zei ze: Je mag alles tegen me zeggen, maar het moet van de juiste plaats komen. En toen begreep ik ineens wat ze bedoelde. Als ik tegen haar in wou gaan dan was dat altijd vanuit mijn verontwaardiging, of vanuit mijn kwaadheid, dus dát was eigenlijk wat ik haar gaf en níét echt dat wat ik ervan vond. Dat was ineens heel helder. En dat gaf ook een enorme ruimte. Vanaf dat moment wist ik dat ik alles tegen haar kon zeggen, maar ik moest me heel erg bewust zijn van: waar komt het vandaan, hoe zeg ik het, hoe formuleer ik het. En dat was natuurlijk niet alleen bij haar, maar bij iedereen met wie ik sprak.
Haar training van jou was heel anders dan hoe jij de unsui hier op de Noorder Poort traint. Heb je het gevoel dat er daardoor ook iets verloren is gegaan, dat er iets is dat minder de kans krijgt zich te ontwikkelen?
Ik weet het niet. Vlak voor Roshi stierf, in ’99, werd ik meester, maar omdat zij maar enkele keren per jaar naar de Noorder Poort kwam, trainde ik de bewoners eigenlijk al vanaf ‘96. En dat ging aanvankelijk op Roshi’s manier en dus heel streng. Ik zat echt boven op mensen en had ook allerlei regels. Een voorbeeld: als Roshi meeat mocht je niet voor een tweede keer opscheppen voor zij dat gedaan had, of voor ze een teken had gegeven dat het mocht. Dus ik had die regel hier ook, want ik was hier de leraar. Aan dat soort dingen moet ik nog wel eens terugdenken: wat zit daarin, is dat nodig of niet. En ik vind dat een lastige, want er zit iets in waarvan ik denk dat het heel goed is: de leraar geeft jou zo een kans om respect voor de ander te ontwikkelen. En dat element vind ik heel belangrijk, dat je dat leert in die relatie zodat je het voor alles en iedereen uiteindelijk kunt gaan gebruiken. Dat je in je zelf toelaat dat je respect kunt hebben voor iemand en dat dat niets zegt over je eigen waarde of dat je daardoor minder zou zijn, of die ander meer.
Maar respect voor een ander is niet het slaafs volgen van een ander. Ik denk dat het oorspronkelijk ook daarom ging, maar dat dat onder invloed van de cultuur tot een heel autoritair gebeuren is geworden, en dat is volgens mij niet nodig. Ik denk dat het ook op een andere manier kan maar tegelijkertijd vind ik het ook heel erg moeilijk om dat stukje over te brengen. Ik vind zelf ook dat ik daarin tekortschiet.
Een voorbeeld. Ik gaf laatst een zenweekend, op een andere plek. Er was daar geen eetzaal, je schept je eten op in de keuken en zoekt een plek om het op te eten. Op een gegeven moment zat ik op een bank met een kopje thee. Iedereen was aan het eten en niemand kwam naar me toe om te vragen of ik misschien ook wat wilde eten. Dat voelde heel raar. Dat was op zaterdag. Op zondag dacht ik: ik ga het nog eens uitproberen. Ik pakte nu ook geen thee en bleef staan. Weer niets. Ook mensen die al heel lang bij mij trainen zaten gewoon lekker te eten. En ik dacht: eigenlijk is dat ook logisch want ik heb de mensen daar ook niet in getraind. En ik dacht: hoe zou ik dat nu kunnen trainen zonder dat mensen mij op een voetstuk zetten, hoger zetten, want dat wil ik niet. Maar ik zou het wel normaal hebben gevonden als ze mij gevraagd hadden: kan ik misschien een kopje soep voor je halen. Zonder mij hoger te plaatsen of dat te zien als een aantasting van zichzelf.
Roshi zelf is getraind door Sasaki en door Thich Man Giac, en die heb jij allebei gekend. Zijn er grote verschillen tussen de Rinzai zen van Sasaki en de Vietnamese zen van Man Giac?
Ik zou niet zeggen tussen Rinzai zen en Vietnamese zen, maar de verschillen tussen die twee meesters waren gigantisch, ze waren totaal verschillend.
Roshi is overigens nooit in training geweest bij Man Giac, zij waren ‘collega’s’. Ze bestudeerden samen teksten, spraken over gedichten, ze wisselden heel veel uit. Roshi was ook altijd heel nieuwsgierig naar de Vietnamese traditie, en hij was echt een boeddhistische geleerde. Hij heeft haar tot zenmeester gemaakt toen ze al zo’n twee jaar contact hadden, maar ze is nooit zijn leerling geweest. Het was een vriendengroepje, niet alleen met Man Giac, maar ook met bijvoorbeeld Karuna Dharma van IBMC en Maezumi roshi, en ook nog anderen. Ze kwamen bij elkaar op bezoek en gingen naar elkaars ceremonies.
Sasaki zat daar helemaal niet bij. Die deed daar niet aan mee, aan dat soort dingen. Die had zijn eigen toko, en that was it. Sasaki was in zekere zin volkomen ontoegankelijk. Ik heb bij hem een wintertraining gedaan, negen weken lang. Je zag hem dan alleen maar als meester in de sanzenkamer, en bij de teisho. En ik heb hem ook een flink aantal keren privé gezien, omdat Roshi en hij wel bij elkaar over de vloer kwamen en daar was ik dan bij. Ik maakte de thee en zat op de grond; zij zaten op stoelen. Want ik moest altijd lager zitten dan Roshi, dat was één van haar regels.
Ik heb Sasaki ervaren als een werkelijk sublieme koanmeester. Daar bedoel ik mee dat hij in de sanzen-kamer niet zit als een persoon. Het contact dat je met hem hebt over die koan, is in die zin geen persoonlijk contact. Hij zit daar als Mind en jij komt ook op een of andere manier met je Mind met die koan, en die ontmoeting is soms helemaal scheef omdat jij helemaal in je denken zit of in de dualiteit, maar hij zit altijd in die Mind, en dat is fenomenaal, echt heel bijzonder.
Roshi had dat ook en dat heeft ze bij hem geleerd, zeker weten. En ik denk echt dat ze wat dat betreft behoorlijk uniek waren. Heel …. profound, authentiek, in dat niet-dualiteitsaspect. Ik heb zelf natuurlijk nooit getraind bij andere meesters maar ik ken wel mensen die bij anderen getraind hebben en dat heeft die indruk bevestigd.
Ik heb in die wintertraining niets gemerkt van het seksuele wangedrag van Sasaki, dat toen zeker ook al speelde. Ik zag hem alleen in sanzen en tegenover mij heeft hij zich daar nooit misdragen. Ik heb er van Roshi ook nooit iets over gehoord. Ik weet dat ze vanwege onenigheid bij hem is weggegaan maar ik heb nooit aan haar gevraagd waarom – dat deed ik dus niet.
Kun je zeggen waarom iemand ondanks die grote kwaliteiten toch zo de fout in kan gaan? Lijden kan veroorzaken?
Met alle voorzichtigheid zou ik zeggen: dat is een gevaar van het realiseren van de niet-dualiteit. Aan alleen de kant kiezen van Wat is het voor je weet wat het is, zit een risico. Daar zijn immers geen kenmerken, daar is iets nog niet goed of fout, daar is het nog geen pijn, nog geen misbruik. Die andere kant, daar waar kenmerken zijn, is ook nodig, de kant van goed en kwaad, van heilzaam en niet heilzaam. Die twee aspecten van de werkelijkheid sámen zijn de ene werkelijkheid. Ik denk dat het fout is gegaan omdat hij die andere kant niet voldoende respecteerde.
Bovendien is hij opgegroeid in een cultuur waarin de vrouw minderwaardig is. En hij heeft dertig, veertig jaar in een soort van sociaal isolement geleefd. In Japan al, in het klooster, en toen hij in 1962 naar Amerika ging, was hij meteen de meester en werd op handen gedragen. Tot aan het eind van zijn leven sprak hij nauwelijks Amerikaans. Hij had vrijwel geen contact met andere mensen dan zijn leerlingen. Hij kreeg nauwelijks feedback van anderen. En naar ik een paar jaar geleden heb begrepen, hebben sommige leerlingen, ook monniken, die wél wisten van zijn wangedrag, het niet alleen toegedekt maar zelfs gefaciliteerd. Gezorgd dat hij een leuke inji kreeg bijvoorbeeld.
Ik heb hem beleefd als 100% autoritair, bij het vernederende af. Ook soms tegen Roshi. Na haar eerste chemokuur (ze was toen al lang bij hem weg) gingen we op een gegeven moment terug naar Mount Baldy. Ik zie dat nog levendig voor me. Ik ging deelnemen aan een dai-sesshin en Roshi ging regelmatig op bezoek bij Sasaki. Wij verbleven gedurende de sesshin in het gastenhuisje, dat was helemaal onder aan de berg, en Sasaki woonde bijna helemaal boven op de berg. Eén van die dagen ging Roshi met veel moeite – de chemokuur had haar erg verzwakt – helemaal naar boven: ze was uitgenodigd voor thee bij Sasaki. Maar daar aangekomen werd ze door zijn inji weggestuurd, de roshi kon geen thee met haar drinken. Ik vond dat zo ongelooflijk pijnlijk.
Toch waardeerde hij haar ook. Een van de mooiste momenten wat dat betreft was de laatste keer dat hij bij haar op bezoek was. Ze was toen al behoorlijk ziek en lag voornamelijk op bed, maar bij die gelegenheid kwam ze even uit bed en ging in haar rolstoel tegenover hem zitten. En toen pakte hij haar pols, voelde die en zei toen: Gesshin very strong. Oh, Gesshin very strong. En dat ging niet om fysiek sterk, dat ging om veel meer. Dat was echt een statement dat hij maakte. Dat spatte ervan af.
En voelde je bij Thich Man Giac ook de kracht van die realisatie?
Ja, die was spiritueel ook heel erg sterk, ook heel helder denk ik, maar Thich Man Giac had tegelijkertijd ook dat kind zijn, die onbevangenheid, dat lachen. Hij kon gieren van het lachen om dingen waarbij ik dacht: waar lacht hij nou om. Roshi en hij zaten elkaar vaak te plagen. Hij zei bijvoorbeeld iets van you this or you that en dan wees hij naar haar. Dan zei zij: Don’t point with your finger, we don‘t do that in America. En als zij dan die vinger van hem greep en wegduwde, moest hij ontzettend, uitbundig lachen.
Hij was veel toegankelijker dan Sasaki. Hij was ook heel heel aardig, ook voor mij. Maar ik heb hem natuurlijk ook in een hele andere context meegemaakt dan Sasaki roshi. Naar Sasaki roshi ging ik toe als leerling, en ik was voor hem ook altijd heel duidelijk de leerling van Prabhasa. Thich Man Giac heb ik vooral in de privésfeer leren kennen als hij en Roshi elkaar opzochten.
Dus van die Vietnamese traditie vind je in onze sangha eigenlijk nauwelijks iets terug?
Nou ja, je zou kunnen zeggen dat de zachtheid die er meer in is gekomen uit de Vietnamese traditie komt. Bovendien gaf Thich Man Giac geen sesshins. In de tempel was ook geen gezamenlijk zitten, alleen soms gezamenlijke chanting. De monniken mediteren allemaal alleen op hun kamer, zittend op bed. Roshi introduceerde als eerste meditatie voor bezoekers van de tempel, en dat was loopmeditatie. Voor zitmeditatie waren er geen spullen, er waren geen matten of kussens in de tempel.
Wat is het belangrijkste wat je van Roshi geleerd hebt?
Jeetje, dat is wel een moeilijke vraag, hoor. Dat is natuurlijk niet één ding. Niet per se iets dat ik van haar geleerd heb, want je kunt het niet van iemand leren denk ik, maar wel iets waarvan ik door haar heb gezien hoe belangrijk het is, dat is helder zijn. Dat heeft te maken met in je midden zijn, stabiel zijn in de geest, wakker zijn. Dat houdt in dat je een situatie overziet. Dat je je realiseert wat er allemaal in een situatie is en wat ermee verbonden is, niet alleen in dit moment maar ook in een volgend moment. Een simpel voorbeeld, wat ik echt letterlijk zo van haar geleerd heb: in Amerika is een douche ook altijd een bad en dan kun je het water overzetten van boven naar beneden. Als je gedoucht hebt, en je laat de kraan op boven staan, dan krijgt de volgende die onder de douche gaat en die kraan aanzet, meteen een plens water over zich heen. Dus als je helder bent, dan realiseer je je dat je na het douchen die knop weer om moet zetten, zo dat het water er weer beneden uitkomt. Dat soort dingen. Daar was ze heel erg goed in.
Tot slot. Roshi had een enorm repertoire van anekdotes en moppen. Kun je er daar een paar van vertellen?
Een heleboel van die moppen kreeg ze van haar katholieke vrienden.
Een voorbeeld: er komt een stel katholieke nonnen bij de kassa in de supermarkt. Bij hun boodschappen zitten ook een paar blikjes bier. Zegt de man achter de kassa: nou, zusters, bier, mag dat wel? Nee, nee, zeggen de nonnen, het is niet wat je denkt, dat is om ons haar te wassen, daar krijg je mooie krullen van. Waarop de kassier een pakje zoutstengels pakt en zegt: nou, dan heb ik hier nog een paar krulspelden.
Of deze: een stel mensen gaat parachutespringen. Bij de instructie wordt gezegd: als de parachute niet opengaat, moet je maar tot God bidden, dan gaat hij wel open. Bij de groep zit ook een boeddhist. Die stapt uit het vliegtuig en op het moment dat de parachute open moet gaan: niets. Dus hij volgt de instructie op en bidt: alsjeblieft, God, alsjeblieft, help me, laat de parachute opengaan. En ja hoor, hij gaat meteen open. Waarop de boeddhist uitroept: God zij dank voor Boeddha! En boem, daar klapt de parachute weer dicht.