‘Buddham saranam gacchami’, ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha. Zo klinkt het in zowat alle boeddhistische tradities in de wereld, in verschillende talen en met verschillende interpretaties. In het theravada verwijst de Boeddha in deze formule naar de historische figuur. In het mahayana staat het vaak voor onze ontwaakte natuur. Er wordt niet alleen tot de Boeddha toevlucht genomen maar ook tot de Dharma en de Sangha, de leer en de gemeenschap. Samen zijn het de drie juwelen (triratna).
Ook de rituelen van het toevlucht nemen verschillen van traditie tot traditie. Soms is het een collectief gebeuren dat telkens herhaald wordt. Soms is het een bijzondere individuele ceremonie, waarbij degene die toevlucht neemt van zijn leraar een nieuwe naam krijgt. In het westerse boeddhisme wordt het vaak gezien als officieel ‘boeddhist’ worden.
Maar wat is toevlucht? Het is de vertaling van het Pali/Sanskriet ‘sarana’ en zoals vaak is het moeilijk om boeddhistische concepten goed te vertalen naar onze cultuur. Volgens het woordenboek kun je ook je toevlucht zoeken in de drank of drugs, in leugen en bedrog, in een ideologie of in God. Dat wordt duidelijk allemaal niet bedoeld hier.
De boeddholoog David Kalupahana vertelt hoe in zijn geboorteland Sri Lanka de mensen heel goed het verschil weten tussen de goden, aan wie ze om bescherming (patittha) vragen en de Boeddha tot wie ze toevlucht (sarana) nemen. Om bescherming te krijgen moet men de goden gunstig stemmen. Daarom wordt er aan de goden geofferd, maar niet aan de Boeddha. Kalupahana illustreert hier meteen twee belangrijke punten. Toevlucht nemen in Sri Lanka betekent niet ‘boeddhist worden’. De hindoe goden blijven evengoed aanwezig. Maar de relatie tot de Boeddha is van een andere orde.
Op een heel andere plek in de wereld, in China, bezoek ik als toerist graag de boeddhistische tempels. Je vindt ze overal. Ze worden druk bezocht, en je ziet mensen wierook branden en buigen voor beelden van Boeddha’s en Bodhisattva’s, en massa’s geld in de offerblokken steken. Op het eerste zicht lijkt dat toch iets heel anders dan wat Kalupahana vertelt.
In een van die kloosters, in Suzhou, werd ons door enkele heel vriendelijke mensen een klein boekje toegestopt, geschreven door de abt van het klooster, Jiqun. Het is de neerslag van een gesprek met een aantal jonge mensen over de plaats van religie en het boeddhisme in het sterk veranderende China.
Jiqun schrijft dat wierook branden en de Boeddha vereren inderdaad vaak een vorm van superstitie is, toch als het ontkoppeld is van het toevlucht nemen. Strikt genomen, zegt hij, is dat geen boeddhisme maar louter utilitair gedrag vanuit een attitude van ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ en ‘je weet nooit of het helpt’. Als je toevlucht genomen hebt krijgt het een heel andere betekenis. Dan kan buigen en wierook branden daar een rituele expressie van zijn.
Hij sluit zijn gesprek af met: ‘Samengevat, theïstische religies geloven in een almachtige god, waarbij het lot, de bevrijding en de hoop van de mensheid volledig worden gebaseerd op het gebed tot deze god. Het boeddhisme ontkent echter het bestaan van een dergelijke almachtige godheid en bevestigt dat alle menselijk wedervaren het resultaat is van het eigen denken en handelen. De bevrijding van menselijk lijden komt tot stand door het juiste denken en handelen, door jezelf te zuiveren en te vervolmaken in harmonie met de causale principes die inherent zijn aan alle verschijnselen. Dit onderscheid vormt het unieke karakter van het boeddhisme in vergelijking met andere religies.’
En nu zijn we bij de echte betekenis van toevlucht. We nemen geen toevlucht tot iets buiten ons, maar tot ons eigen gedrag, ons eigen denken en handelen. De Boeddha stelt ons daarbij een voorbeeld, de Dharma geeft ons handvatten en de Sangha steunt ons daarin.
Je leest het ook in het bekende vers uit de Dhammapada:
Het kwade laten
Het heilzame op je nemen
De geest zuiveren
Dit is de Leer van de Boeddhas.
(Dhp 183)
In het boeddhisme zijn we geen passieve recipiënt maar een actieve deelnemer.


Geef een reactie