‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Sunakkhatta-Sutta MN 105 (1)
Eens verbleef de Verhevene in Vesali, in het Grote Bos, in de hal van het Huis met het Puntdak.
Daar vraagt Sunakkhatta, een krijger van de Licchavi-stam die later tot de orde zou toetreden en de persoonlijke verzorger van de Boeddha zou worden, aan de Verhevene of alle monniken die beweren bevrijdend inzicht verkregen te hebben dit ook terecht beweren.
De Boeddha antwoordt:
“Sunakkhatta, onder die monniken zijn er enigen die dit terecht beweren, maar ook enigen die zichzelf overschatten.”
Om deze laatsten te helpen denkt de Verhevene er aan hen de Dhamma te onderwijzen maar hij verandert van gedachte als zij hem allerlei vragen beginnen te stellen. [ het commentaar zegt dat hij van gedachte verandert omdat hun vragen gemotiveerd worden door begeerte en eigendunk en hij daaraan niet tegemoet wil komen]
Daarop vraagt Sunakkhatta de Boeddha om toch een Dhamma onderricht te geven.
“Luister dan, Sunakkhatta, let goed op, ik ga spreken.”
“Er zijn vijf soorten geneugten. Welke vijf?
De door het oog waar te nemen vormen, de door het oor waar te nemen geluiden, de door de neus waar te nemen geuren, de door de tong waar te nemen smaken, de door het lichaam waar te nemen aanrakingen; in zoverre zij aantrekkelijk, aangenaam, lieflijk, dierbaar, met lust verbonden zijn en hartstocht stimuleren. Dit zijn de vijf soorten geneugten.”
“De mogelijkheid bestaat, Sunakkhatta, dat een bepaalde persoon gericht is op wereldse verlokkingen. Hij houdt zich alleen bezig met gesprekken die daarover gaan. Daarover gaan zijn gedachten en overwegingen en gaat hij met soortgelijke mensen om.
Maar wanneer er gesprekken gevoerd worden die verband houden met ‘onverstoorbaarheid’, dan luistert hij niet, stelt zijn geest niet open voor begrip, noch gaat hij om met de betreffende personen.” [‘onverstoorbaarheid’ is een technische term die verwijst naar het vierde meditatiestadium (jhana) en naar de twee eerste van de vier vormeloze stadia (aruppa)]
“Ook bestaat de mogelijkheid, Sunakkhatta, dat een bepaalde persoon gericht is op ‘onverstoorbaarheid’. Hij houdt zich alleen bezig met gesprekken die daarover gaan. Daarover gaan zijn gedachten en overwegingen en gaat hij met soortgelijke mensen om.
Maar wanneer er gesprekken gevoerd worden die verband houden met wereldse verlokkingen, dan luistert hij niet, stelt zijn geest niet open voor begrip, noch gaat hij om met de betreffende personen.”
“Het is te vergelijken met een geel blad dat van de tak gedwarreld is en niet meer in staat is groen te worden. Net zo is van een persoon die gericht is op onverstoorbaarheid de band van wereldse verlokkingen afgevallen.”
[naar analogie met het voorgaande vervolgt de Verhevene:]
“Ook bestaat de mogelijkheid, Sunakkhatta, dat een bepaalde persoon gericht is op ‘de sfeer van nietsheid’ . [het derde stadium van de vier vormeloze meditatiestadia (aruppa)]. Deze persoon houdt zich niet meer bezig met ‘onverstoorbaarheid’.” [Hij is dit niveau overstegen, hij heeft het losgelaten]
“Het is te vergelijken met een brok steen die in tweeën is gebroken. Die is niet meer samen te voegen.”
“Verder bestaat de mogelijkheid dat een bepaalde persoon gericht is op ‘de sfeer van noch-voorstelling-noch-geen-voorstelling’ [het vierde stadium van de vier vormeloze meditatiestadia (aruppa)]. Met gesprekken over ‘de sfeer van nietsheid’ houdt hij zich niet meer bezig.” [ook dit stadium is hij overstegen, heeft hij losgelaten]
“Het is te vergelijken met een man die heerlijk voedsel gegeten heeft en het weer uitbraakt. Zou hij er naar verlangen het terug op te eten?”
“Neen Heer! Hij beschouwt dat voedsel als weerzinwekkend!”
“En dan is er nog de mogelijkheid, Sunakkhatta, dat een bepaalde persoon volledig gericht is op nibbana en zich enkel daar mee bezig houdt. Naar gesprekken over ‘de sfeer van noch-voorstellng-noch-geen-voorstelling’ luistert hij niet.”
“Het is te vergelijken met een palmboom waarvan de top afgesneden is en die niet meer in staat is te groeien. Net zo is bij iemand die volledig gericht is op het nibbana de band met de sfeer van noch-voorstelling-noch-geen-voorstelling doorgesneden, bij de wortel afgesneden, tot een uitgegraven palm gemaakt, tot iets dat niet meer kan ontstaan gemaakt; niet meer in staat om in de toekomst op te komen.”
[dan komt de Verhevene terug op diegenen die ten onrechte beweren bevrijdend inzicht verkregen te hebben. Zij kunnen herkend worden aan hun handelen, aan hun gehechtheid aan wereldse geneugten.]
“Ook bestaat de mogelijkheid, Sunakkhatta, dat bij een bepaalde monnik volgende gedachte opkomt:
“Begeerte is door de Asceet een pijl genoemd en iemand die behept is met het kwaadaardige vergif der onwetendheid wordt gekweld door hartstocht, verlangen en boosheid. Die pijl van begeerte is bij mij weggenomen; het kwaadaardige vergif der onwetendheid is verwijderd; ik ben volledig gericht op nibbana.”
“Met deze eigendunk is hij behept, hoewel dit in strijd is met de waarheid. Want hij geeft zich over aan dingen die ongepast zijn voor iemand die volledig is gericht op nibbana.
Hij geeft zich over aan het met het oog kijken naar ongepaste vormen; hij geeft zich met het oor over aan ongepaste geluiden; hij geeft zich met de neus over aan ongepaste geuren; hij geeft zich met de tong over aan ongepaste smaken; hij geeft zich met het lichaam over aan ongepaste tastbare objecten en hij geeft zich met de geest over aan ongepaste gedachten.” [de geest wordt in de suttas als zesde zintuig genoemd. Het zijn deze ‘zes poorten’ die constant moeten bewaakt worden]
“Bij wie dat doet, bederft hartstocht de geest en valt hij ten prooi aan de dood of aan pijn alsof hij doodgaat.”
“Het is te vergelijken, Sunakkhatta, met een man die met een pijl, dik met gif besmeerd, doorboord is. Zijn vrienden, metgezellen, familieleden en verwanten bezorgen hem een arts, een chirurg. Die arts snijdt met een mes rond de opening van zijn wond. Dan zoekt hij met een sonde naar de pijl, trekt de pijl eruit, verwijdert het kwaadaardige gif, maar laat een restant achter.
Denkend dat hij geen rest heeft achtergelaten zegt hij: “Beste man, de pijl is er bij jou uitgetrokken, het kwaadaardige gif is zonder restant verwijderd, maar er blijft een gevaar voor jou bestaan.”
[in de vertaling van Thanissaro Bhikkhu (2) luidt deze passage:
“(…) Beste man, de pijl is er uit en het vergif is verwijderd; er is een beetje achtergebleven, maar niet genoeg om je te schaden (…)”]
“Je moet alleen passend voedsel eten, opdat je wond niet gaat etteren. Van tijd tot tijd moet je de wond wassen en de wondopening met zalf insmeren, opdat pus en bloed niet aankoeken op de wondopening. Loop niet in de wind en de hitte van de zon, opdat vuil en stof de wond niet infecteren. Beste man, blijf de wond goed in de gaten houden en maak dat zij geneest.”
“Dan denkt die man [ten onrechte]: “De pijl is er bij mij uitgetrokken, het gif verwijderd zonder restant en het gevaar is geweken.” Hij eet geen passend voedsel en zijn wond gaat etteren; hij wast de wond niet van tijd tot tijd; hij smeert de wondopening niet in met zalf; hij loopt door de zon en wind zodat bloed en pus aan de wondopening koeken en hij houdt de wond niet in de gaten, zodat ze niet geneest.
Doordat hij ongepast handelt en doordat er nog een restant van het kwaadaardige gif is achtergebleven [door deze beide omstandigheden] wordt zijn wond groter en valt hij ten prooi aan de dood of aan pijn alsof hij zou doodgaan.”
“Net zo, Sunakkhatta, bestaat de mogelijkheid dat een monnik hier ten onrechte denkt dat de pijl der begeerte en het vergif der onwetendheid bij hem zijn weggenomen.”
Op eenzelfde wijze denkt een bepaalde monnik [naar waarheid]dat de pijl van begeerte en het kwaadaardige vergif der onwetendheid bij hem is verwijderd en dat hij volledig op nibbana gericht is.
“Omdat dit de waarheid is geeft hij zich niet over aan dingen die ongepast zijn voor iemand die volledig gericht is op nibbana.
Hij geeft zich niet over aan het kijken naar ongepaste vormen met het oog; geeft zich niet over aan ongepaste geluiden met het oor; geeft zich niet over aan ongepaste geuren met de neus; geeft zich niet over aan ongepaste smaken met de tong; geeft zich niet over aan ongepaste tastbare objecten met het lichaam en geeft zich niet over aan ongepaste gedachten met de geest. Omdat hij dat niet doet, bederft hartstocht zijn geest niet; doordat zijn geest niet bedorven is door hartstocht, valt hij niet ten prooi aan de dood of aan pijn alsof hij zou doodgaan.”
“Het is te vergelijken, Sunakkhatta, met een man die met een pijl, dik besmeerd met vergif, doorboord is. Zijn vrienden, metgezellen, familie en verwanten bezorgen hem een arts, een chirurg. Die arts snijdt met een mes rond de opening van zijn wond. Dan zoekt hij met een sonde naar de pijl, trekt de pijl eruit en verwijdert het kwaadaardige vergif zonder een restant achter te laten.
Wetend dat hij geen rest heeft achtergelaten zegt hij: “Beste man, de pijl is er bij jou uitgetrokken, het kwaadaardig vergif is zonder restant verwijderd en er bestaat geen gevaar meer voor jou. Je moet alleen passend voedsel eten, opdat de wond niet gaat etteren. Van tijd tot tijd moet je de wond wassen en de wondopening met zalf insmeren, opdat pus en bloed niet op de wondopening aankoeken. Loop niet in de wind en de hitte, opdat vuil en stof de wond niet infecteren. Beste man, blijf de wond goed in de gaten houden en maak dat zij geneest.”
“Dan denkt de man: “De pijl is er bij mij uitgetrokken, het kwaadaardige gif is verwijderd zonder restant en het gevaar is voor mij geweken.” [Maar desondanks] eet hij gepast voedsel zodat zijn wond niet gaat etteren. Hij wast de wond van tijd tot tijd; smeert de wondopening in met zalf en loopt niet in de wind en de hitte, waardoor de wond niet infecteert. Hij blijft de wond goed in de gaten houden en maakt dat ze geneest.
Doordat hij zo gepast en rein handelt en omdat het kwaad van het gif volledig verwijderd is [door deze beide omstandigheden] geneest zijn wond en valt hij niet ten prooi aan de dood of aan pijn alsof hij zou doodgaan.”
“Deze gelijkenis, Sunakkhatta, is door mij gegeven om iets duidelijk te maken.
“Wond” is de aanduiding voor de zes interne zinnensferen. Het “gif” is de aanduiding voor onwetendheid. De “pijl” is een aanduiding voor begeerte. De “sonde” is een aanduiding voor aandacht. Het “mes” is een aanduiding voor edel inzicht. De “arts”, de “chirurg” is een aanduiding voor de Voleindigde, de heilige, de volledig ontwaakte.”
“Die monnik, Sunakkhatta, is iemand die beheersing beoefent ten aanzien van de zes zintuiglijke sferen. Daar hij, wetend dat [verlangen naar, gehechtheid aan] bezit de wortel is van lijden en hij van dit verlangen bevrijd is, bestaat de mogelijkheid niet dat hij zijn lichaam zal richten op [gehechtheid aan] bezit of zijn geest eraan zal wijden.”
“Het is te vergelijken met een gevulde bronzen drinkbeker waaraan gif is toegevoegd. Stel, er komt een man aan die wil leven, die geluk wil, die terugdeinst voor leed. Zou die man uit die beker drinken, wetend dat hij na ervan gedronken te hebben ten prooi zal vallen aan de dood of aan pijn alsof hij zou doodgaan?”
“Nee, Heer.”
“Net zo, Sunakkhatta is het gesteld met die monnik die beheersing beoefent ten aanzien van de zes zintuiglijke sferen. Hij zal zijn lichaam er niet op richten of zijn geest eraan wijden.”
Aldus sprak de Verhevene. Sunakkhatta, de telg uit de stam van de Licchavi ’s, was verrukt en verheugde zich over zijn woorden.
(sutta ingekort)
Hoe kan je weten dat iemand, een leraar bijvoorbeeld, de realisatie heeft bereikt die hij/zij beweerd te hebben of die hem/haar door anderen wordt toegeschreven?
Bij sport is dit vrij eenvoudig. Je kijkt naar de prestaties van de atleet. Iemand die het wereldrecord hoogspringen op zijn/haar naam heeft staan of drie keer de ronde van Frankrijk heeft gewonnen kan je wellicht wat tips geven over hoe je tot zulke prestatie kunt komen, welke training daarvoor nodig is.
Uitspraken over ‘bevrijdend inzicht’ zijn moeilijker te verifiëren. De Boeddha geeft hiervoor in deze sutta een afdoende methode. “Kijk hoe de persoon zich gedraagt”, zegt hij. Kijk hoe hij/zij omgaat met de ‘zes poorten’, (de vijf zintuigen en het denken). En dan niet enkel op formele bijeenkomsten in de tempel of tijdens een retraite, maar gewoon in het dagelijkse leven, dag in dag uit, 24/24, zeven dagen op zeven.
In de Vimamsaka-Sutta MN 47 zegt de Verhevene zijn leerlingen hem niet te geloven omdat hij een zekere bekendheid heeft maar hem te onderzoeken op wat zij van hem zien en horen. Ook moedigt hij hen aan hem te ondervragen als iets onduidelijk is.
Het is niet ondenkbaar dat een meester/leraar die vlot ter taal is vooral teert op zijn/haar naam en faam. Zijn/haar gehechtheden aan de zintuiglijke wereld, zoals in de Sunakkhatta-Sutta vermeld, worden dan door zijn volgelingen met de mantel der liefde bedekt (of moet ik zeggen met oogkleppen bekeken ?) en kritiek wordt weggewimpeld met het argument dat degene die het gedrag van de meester in vraag stelt zelf in een keurslijf van geconditioneerde beperkingen rondloopt en dus het gedrag van een ander en zeker van de leraar niet in vraag kan/mag stellen.
Nochtans stelt de Boeddha alvorens dat er een aanvang kan gemaakt worden met het ontwikkelen van de jhana’s leidend tot ontwaken, enkele voorwaarden wat betreft de zintuiglijke gehechtheid:
(…)”Hij bewaakt de poorten van de zintuigen, zodat noch begeerte naar objecten of personen, noch verdriet om wat hij niet bezit zich van hem meester kunnen maken. Hij geeft de begeerte naar de wereld op en houdt zijn geest er vrij van; hij loutert zijn geest van begeerte” (…)(3)
Toets hier het gedrag van je leraar aan…
2. Sunakkhatta Sutta, translated from the Pali by Thanissaro Bhikkhu. Access to insight, 30 November 2013
3.Cula-Hatthipadopama-Sutta MN 27 de Breet & Janssen Asoka