De jaren zestig waren de tijd van vernieuwing, ook op spiritueel gebied. Zen waaide over uit Amerika. De Dalai Lama vluchtte uit Tibet naar India en vanaf 1959 zwierven lama’s uit over de westerse wereld. De Vriendenkring van Verwaal breidde zich uit. Intussen volgde in Groningen Peter van der Beek zijn eigen traject. Evenals Verwaal van gereformeerden huize ontdekte hij het boeddhisme op de Christelijke Jongelingsvereniging. Hij las er een boek van prof. dr. H. Kraemer, The Christian message in a non-Christian World. Later vertelde hij: ‘Kraemer beschreef het boeddhisme als een pragmatische filosofie en geen dogmatische godsdienst. Dit veranderde mijn religieus wereldbeeld ten diepste.’
In zijn gymnasiumtijd keek hij nog even bij de Hernhutters en de Rozenkruisers, maar het boeddhisme bleek het sterkst. Hij las boeken en artikelen en correspondeerde soms met de auteurs. Zo kwam hij in contact met de Engelse boeddhist Jack A. Austin, lid van de Western Buddhist Order, gesticht door de Amerikaanse theravada- en shin-boeddhist bhikkhu Sumangalo. (Niet te verwarren met de latere orde van die naam, gesticht door de Engelsman Sangharakshita.) Op 3 juli 1953 nam Van der Beek in Londen ten overstaan van Jack Austin toevlucht tot de Boeddha, de dhamma en de sangha. Van toen af ging hij her en der lezingen over boeddhisme geven.
In 1961 zette hij een volgende stap. Hij werd kandidaat-ordelid van de westelijke tak van de orde Arya Maitreya Mandala in Duitsland. De orde was in India opgericht door de van oorsprong Duitse lama Anagarika Govinda (E.L. Hofmann). De AMM streeft naar een vorm van boeddhisme die past in de westerse samenleving. Na een grondige training in de boeddhistische leer en meditatie op Tibetaanse grondslag werd Van der Beek in september 1965 tot priester gewijd. Eind oktober gaf hij, nu als de reverend Van der Beek AMM, een lezing op een jongerencongres in Arnhem. Naar aanleiding van een verslag in de Amerfoortsche Courant kreeg hij een brief van ene mr. L. Boer die inlichtingen vroeg over de orde. Ze maakten kennis met elkaar, en hieruit ontstonden de eerste ideeën voor een Nederlands Buddhistisch Centrum.
Kort daarna, op oudejaarsdag 1965, stuurde Van der Beek aan Verwaal van de Vriendenkring een brief die de oprichting van de stichting inluidde. ‘Bij lezingen over het buddhisme, die ik de laatste tijd vrij regelmatig hou, stuit ik herhaaldelijk op vragen van het publiek over het buddhisme in Nederland en hoe dit is georganiseerd. Het is – naar mijn mening – een onplezierige en verdrietige omstandigheid, dat het buddhisme ten onzent geen centrale organisatie heeft, waarin alle buddhistische activiteiten zijn geconcentreerd. (…) Mijn vraag in concreto is, zou het niet mogelijk zijn ook in ons land een soort overkoepelende organisatie te creëren (zoals in Duitsland de Deutsche Buddhistische Union), waarin alle Nederlandse verenigingen en groeperingen harmonisch en efficiënt zouden kunnen samenwerken?’
De reactie van Verwaal was onverwacht: hij vroeg Van der Beek om het voorzitterschap van de Vriendenkring van hem over te nemen, omdat hij er door veelvuldig verblijf in het buitenland geen tijd meer voor had. De kring telde ongeveer zestig leden in Den Haag, Amsterdam en Rotterdam en omstreken, schreef hij. ‘De Thaise ambassade is zeer in het werk van onze Kring geïnteresseerd. Van hen zult U zeker alle steun ontvangen.’ In een brief van 23 februari 1966 wees Van der Beek het verzoek af. Groningen lag te ver van de Randstad, vond hij. Maar hij kwam met een verrassend alternatief. Hij stelde voor om in plaats van de Vriendenkring lokale groepen te vormen en legde Verwaal een concept voor van een overkoepelend Nederlands Buddhistisch Centrum, dat hij samen met mr. L. Boer had opgesteld.
Verwaal liet echter niets meer van zich horen. Na enige tijd besloten Van der Beek en Boer het plan voorlopig in de ijskast te leggen. De Vriendenkring ging voort onder de naam ‘Buddhist Society in the Netherlands’ met een Thaise diplomaat als voorzitter. Dat liep niet goed af. Op 5 oktober 1967 werd de Society ontbonden ‘daar deze geen werkelijke Buddhistische basis meer heeft’, d.w.z. de leden toonden nog maar weinig animo. De weg was vrij voor een nieuwe aanpak. Van der Beek en Boer lieten er geen gras over groeien. Een maand later, 8 november 1967, zat Peter van der Beek bij notaris G.H. Smits in Groningen om de akte te passeren voor de Stichting Nederlands Buddhistisch Centrum. Hij trad tevens op als gemachtigde voor mr. L. Boer, mej. J.J.C. Perk, Bruno Mertens en mej. V.F. Laterveer.
Alle vijf waren ze lid van de Vriendenkring geweest en allemaal waren ze lid van de Buddhist Society in Engeland. Boer en mej. Perk behoorden net als Van der Beek tot de AMM, Bruno Mertens en Veronica Laterveer zaten in de Theravada-hoek. De eerste initiatiefnemers vulden elkaar uitstekend aan. Van der Beek (38), hoofd van de administratie van de universiteit in Groningen, had een gedegen kennis van het boeddhisme en was een ervaren spreker, maar geen vaardig organisator. Boer (46) was een ordelijk, doortastend jurist, directeur van de Nederlandse Bond van Gemeenteambtenaren, allergisch voor dikdoenerij, met een warm hart voor de zwakken in de samenleving. Met de AMM stopte hij na enige tijd. Te exotisch, vond hij, met een heleboel liturgie en Sanskriet. Zen lag hem beter.
Hannie Perk (37) was in 1939 met moeder, zusje en broer uit Nederlands-Indië gekomen en werkte in Den Haag als ambtenares op het ministerie van defensie. Zij had Peter van der Beek toevertrouwd 30.000 gulden te willen bestemmen voor een centrum waar een monnik zou kunnen wonen. Leo Boer was er sceptisch over en inderdaad werd er verder niets meer over vernomen. Bruno Mertens (53) was opgeleid tot architect in Zwitserland en daar getrouwd. Rond 1950 werd hij keramist en kunstschilder, eerst in Barcelona, en vanaf 1961 in een oude boerderij in Bodegraven. Hij was een tijdje monnik in Thailand en beschouwde het hoofd van Buddhapadipa Tempel in Londen, Dhiravamsa, als zijn meditatieleraar.
Veronica F. Laterveer (26) was de jongste van de oprichters. Ze had literaire aspiraties, publiceerde in 1969 een kleine roman, Wespen van Parijs, en in 1970 Tabi, een avontuurlijke reis door het Verre Oosten. Later studeerde ze Nederlands en werd lerares. Voor de oprichtingsakte was een beetje afgekeken bij de Britse Buddhist Society. De stichting heeft tot doel, zo stond er, ‘de studie van de beginselen van het buddhisme te bevorderen en de praktische toepassing van deze beginselen aan te moedigen; de stichting streeft ernaar haar arbeid te verrichten in nauwe samenwerking met buddhistische organisaties en instellingen in Nederland.’
Het kwam in de eerste plaats neer op ‘het geven van voorlichting, advies en bijstand aan buddhistische organisaties en instellingen, alsmede aan individuele buddhisten’. De stichting is in dit opzicht succesvol geweest. Vervolgens werd beoogd: ‘het verkrijgen van een ontmoetingscentrum voor buddhisten in Nederland en/of het ondersteunen van de stichting en eksploitatie van een zodanig ontmoetingscentrum’, ‘het verrichten van arbeid van maatschappelijke en kunstzinnige aard in de geest van het buddhisme’, en ‘het bevorderen van kontakt met andersdenkenden teneinde een bijdrage te leveren tot de oplossing van de eigentijdse problemen’. Deze zaken zijn minder goed uit de verf gekomen.
De eerste bestuursvergadering was op zondag 26 november 1967, in café De Oude Tram in Amersfoort. Daar kwamen er nog drie bestuursleden bij, ook AMM’ers: dra. C. Tj. Zelvelder- van der Laan, een kordate sociologe, die zich vanaf haar zestiende als boeddhist beschouwde, Everhard Post, een vriend van Van der Beek uit Groningen, en mevr. H.A.M. Perk-Meeuwesen, de moeder van mej. Perk. Alle drie waren zeer betrokken bij het lot van de gevluchte Tibetanen. Een half jaar later richtten ze een Hulpfonds voor boeddhistische geestelijken op, waar ook theosofen aan meededen.
Morgen deel 3.