Volgens een woordvoerder van Extinction Rebellion put deze organisatie van de A12- demonstratie in Den Haag, de stad van Recht en Vrede, haar inspiratie uit succesvolle bewegingen van burgerlijke ongehoorzaamheid. Amnesty International sprak haar ongerustheid erover uit dat de lokale overheid deze vreedzame demonstranten criminaliseert in plaats van hen te zien als bezorgde burgers. Redenen te over om in dit korte artikel over het essay Burgerlijke ongehoorzaamheid te rade te gaan bij de filosofe Hannah Arendt.
Burgerlijke ongehoorzaamheid (Civil Disobedience) van Hannah Arendt verscheen voor het eerst in september 1970 en werd in 1972 opgenomen in de bundel Het waagstuk van de politiek (Crises of the Republic). Ongetwijfeld was de politieke en maatschappelijke onrust in de Verenigde Staten destijds een aanleiding.
Beloftes over en weer
Hannah Arendt wijst er in haar essay op dat iedere menselijke organisatie, sociaal of politiek, steunt op het menselijke vermogen om beloftes te doen en om deze na te komen. De enige strikt morele plicht van de burger hierbij is de dubbele zekerheid te geven over zijn toekomstig gedrag en betrouwbaarheid. Het is ‘de enige menselijke manier om de toekomst te ordenen.’ De instemming die hieruit voortvloeit steunt op wat de filosofe de horizontale versie van het sociaal contract noemt en ‘niet op beslissingen van de meerderheid.’ Elke nieuwgeborene stemt stilzwijgend in met dit contract. Echter, de voorspelbaarheid van de toekomst kan nooit absoluut zijn. We zijn immers gehouden aan het nakomen van onze beloftes, op voorwaarde dat er zich geen onverwachte gebeurtenissen voordoen. Bovendien is er de voorwaarde van wederkerigheid, die eigen is aan alle beloftes.
Het Nexus Instituut schrijft hierover: ‘De burgerlijk ongehoorzame maakt gebruik van de mogelijkheid om niet in te stemmen met de wet. De mogelijkheid van niet-instemmen veronderstelt dat, wanneer van die mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt, er impliciet instemming plaatsvindt.’
Falende overheid
‘Burgerlijke ongehoorzaamheid ontstaat op het moment dat een aanzienlijk aantal burgers ofwel van mening is dat verandering niet langer via de gebruikelijke wegen tot stand komt en dat klachten noch gehoord noch behandeld worden, ofwel dat integendeel de regering op het punt staat van koers te veranderen, maar kiest voor en volhardt in handelingswijzen waarvan de (grond)wettelijkheid ernstig ter discussie staat’, bladzijde 125 Waagstuk. Relevant hierbij is dat de gevestigde autoriteiten erin falen zich te houden aan de oorspronkelijke voorwaarden en de wederkerigheid en hun belofte ten opzichte van de burgers schenden.
Geweldloosheid is het tweede algemeen aanvaarde, noodzakelijke kenmerk van burgerlijke ongehoorzaamheid en is dus iets anders is dan revolutie. ‘De burgerlijk ongehoorzame aanvaardt het kader van de gevestigde autoriteit en de legitimiteit van het wettelijk systeem, terwijl de revolutionair die verwerpt’, bladzijde 128. De ongehoorzame en de revolutionair hebben gemeen dat ze de wereld willen veranderen. Dit kan zeer ingrijpend zijn zoals het geval van Gandhi, een voorbeeld van geweldloosheid, aangeeft.
Meer dan gewetensbezwaar
Vanuit het standpunt van de jurist overtreden zowel de burgerlijke ongehoorzame als de crimineel de wet, maar Arendt wijst erop dat burgerlijke ongehoorzaamheid niet crimineel is. De crimineel schuwt immers de openbaarheid en is uit op zijn eigen voordeel. Burgerlijk ongehoorzamen komen in alle openheid in opstand en doen dit omwille van een groep. De crimineel weigert zich neer te leggen bij de eensgezindheid van alle anderen en zal alleen buigen voor het geweld van de ordehandhavers.
Burgerlijke ongehoorzaamheid is voor Arendt politiek en geen morele of gewetenskwestie. Zij was daarom kritisch over de Amerikaanse 19de-eeuws essayist Henry David Thoreau. De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid maakte hem de pleitbezorger van burgerlijke ongehoorzaamheid. Hij inspireerde onder andere Mahatma Gandhi en Martin Luther King.
Thoreau bracht één nacht in de gevangenis door, omdat hij door een beroep op zijn geweten jarenlang weigerde belasting te betalen aan een in zijn ogen onrechtmatig handelende overheid die de slavernij gedoogde en oorlog voerde tegen Mexico. Hij verliet de gevangenis, omdat iemand anders zich in de kwestie had gemengd en de belasting betaalde. Een mens is niet gehouden zich te wijden aan het uitroeien van elk kwaad, stelde Thoreau, maar ‘is wel verplicht er zijn handen vanaf te houden, en als hij er niet langer bij stilstaat, het kwaad op geen enkele manier praktisch te ondersteunen.’
Volgens de filosofe is een beroep op het geweten onpolitiek, omdat het geweten bezorgd is over het individuele zelf en over diens integriteit. Het zegt: ‘hoed je ervoor iets te doen waarmee je niet zal kunnen leven’, bladzijde 116. Bovendien geven de adviezen van het individuele geweten eerder iemands opvattingen weer, dan dat ze bezorgdheid uitspreken over algemene rechtvaardigheid. Politiek gezien echter, is van belang dat er sprake is van onrecht en voor de wet maakt het niet uit wie dan beter af is, de dader of het slachtoffer. Het Hannah Arendt Instituut merkt op dat deze twee benaderingen van burgerlijke ongehoorzaamheid elkaar eigenlijk aanvullen, in plaats van dan dat ze tegenstrijdig zijn.
Buiten de lijntjes
Politiek filosoof Matthijs van de Sande signaleert in zijn artikel uit 2018 dat burgerlijke ongehoorzaamheid steeds vaker lijkt voor te komen. Tegelijkertijd neemt volgens hem ook het maatschappelijke en politieke begrip voor de ongehoorzame burger zienderogen af. Zie bijvoorbeeld de link van PowNed. Dit onbegrip vindt hij onterecht, omdat iedere democratische samenleving een beetje ongehoorzaamheid moet kunnen hebben. Hij schrijft: ‘Sterker nog: de democratie heeft juist groot belang bij burgers die buiten de lijntjes durven te kleuren – zelfs wanneer ze daarbij de wet overtreden.’
Gronden voor rechtvaardiging
Rechtsfilosofisch zijn er verschillende gronden waarop burgerlijke ongehoorzaamheid gelegitimeerd kan worden. Een voorbeeld daarvan is een achterhaalde specifieke wet of achterhaald beleid, danwel dat dit onverenigbaar is met de fundamentele waarden van (een groot deel van) de samenleving. Vaak volgt dit inzicht pas achteraf, zoals in het geval van de Amerikaanse burgerrechtenactiviste Rosa Parks. Toen zij in 1955 terecht weigerde in de bus op te staan voor een witte passagier was dit op dat moment echter illegaal.
Ook op democratische gronden kan burgerlijke ongehoorzaamheid worden gerechtvaardigd. Iedereen in onze liberaal-democratische rechtsstaat geldt formeel als de gelijke van ieder ander, maar de werkelijkheid is anders. Wat betekent ‘iedereen’? Wanneer telt men als ‘burger’ mee en wat zijn de gevolgen voor iemands dagelijks leven? Ook verblijven er in onze samenleving mensen die formeel geen ‘burger’ zijn en geen politieke invloed hebben. De betekenis van ‘burgerschap’ verandert voortdurend en is grotendeels contextafhankelijk, maar gaat altijd over een specifieke politieke gemeenschap. Het begrip trekt een grens tussen wie wél deel uitmaakt van een politieke gemeenschap en wie niet. Het sluit mensen in- en uit. Juist dit stond en staat bij burgerlijke ongehoorzaamheid op het spel.
Zij die zich erover beklagen dat ongehoorzame burgers zich niet aan de democratische spelregels houden, dreigen dus iets elementairs uit het oog te verliezen. ‘Punt is dat men zich in veel gevallen helemaal niet aan deze spelregels kan houden: niet zozeer omdat ze onrechtvaardig zijn, maar omdat men door die regels wordt uitgesloten. Of omdat deze spelregels aan sommige mensen helemaal geen ruimte bieden om zich überhaupt zicht- en hoorbaar te maken.’ Klimaatactivisten zijn bijvoorbeeld burgers met stemrecht en hebben hierdoor vaak wél politieke invloed. Van de Sande schrijft: ‘Wat heb je daaraan als je het beleid van grote, milieuvervuilende multinationals wilt veranderen? Want hoewel dat beleid een enorme impact heeft op onze leefwereld, hebben we er als burgers nagenoeg geen directe invloed op.’ Zie voor juridische aspecten van de A12-tunnelbakblokkade het artikel van de Rechtenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Overpeinzing
Van de Sande schrijft aan het slot van zijn artikel: ‘De democratie’ bestaat niet slechts uit gevestigde instituties of procedures, maar net zo goed uit de pogingen van uitgesloten of onder-gerepresenteerde groepen om hun plek daarbinnen te veroveren. In plaats van hun ongehoorzaamheid te verfoeien of te criminaliseren, zouden we het daarom moeten koesteren.’ Hannah Arendt had het niet beter kunnen formuleren.