‘In 1964 hield Peter Lohr een toespraak in het Tv-programma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer, die vele kijkers schokte. Ik citeer: “Want het beeld is tot de mens gekomen en heeft de mens gevormd naar zijn evenbeeld. Steeds opnieuw verzamelen zich de gelovigen, ontsteken het heilige beeld en blijven in devoot stilzwijgen bijeen. Het beeld zij geprezen dat er slechts weinigen zijn die in plaats van het beeld te dienen zich overgeven aan zondige bezigheden als daar zijn lezen, spelen of zelfs praten. (…) In den beginne was het beeld en het beeld was goed en het beeld is goed. (…) Gij zult geen ander tijdverdrijf kennen dan het kijkbedrijf, gij zult u geen afgodsbeelden maken dan de beelden van het beeld, gij zult niet naar uwen naasten kijken gelijk uw naaste niet kijkt naar u, maar bovenal: gij zult de knop geenszins omdraaien, want dit is het beeld een gruwel (…) Wees met ons o beeld, want we weten niet wat we zonder u zouden moeten doen.”
Dit ging niet over Facebook of Instagram, maar het leidde wel tot een soort van Twitterstorm. Men was geschokt. Mies Bouwman, Jan Blokker, Peter Lohr en de andere makers werden uitgescholden als “heidenen, stink joden, homofielen, flikkers en viezerikken”. Er werden tribunalen aangekondigd en doodsbedreigingen gestuurd. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon.
Zo is het toevallig ook nog ’s een keer stelde de afgodendienst aan de kaak. Maar het programma werd door de fractievoorzitters van KVP, AR, CHU en VVD (Schmelzer, Smallenbroek, Beernink en Geertsema) “aanstootgevende heiligschennis” genoemd. Hilterman van de Haagse Post riep de regering op de bevolking tegen godslastering te beschermen en dit soort uitzendingen van de buis te verwijderen. Trouw vroeg de minister in te grijpen om herhaling te voorkomen. De Volkskrant betitelde Jaap Burger, de latere formateur van het kabinet Den Uyl, als directeur van “het smerigste boulevardblad ooit”.
De uitzending was een kantelpunt. Ook in vorige decennia was er publiekelijk strijd gevoerd, maar toen ging het vooral om politieke kwesties (Nieuw-Guinea, Hongarije) en economische, zoals de bestedingsbeperking. Maar het verbreedde zich tot een sociaal-culturele strijd in de jaren zestig. Toen rees verzet tegen autoriteiten en tegen de heersende moraal. Daarbij ging het niet alleen om verzet tegen iets, maar ook vóór iets: vernieuwing, verbeelding van hoe het anders kan, een samenleving waarin de macht was gedemocratiseerd en de moraal niet van bovenaf werd opgelegd. Dus: “de verbeelding aan de macht”.
Dat verzet kreeg veel gezichten: Provo, de Kabouters, Roel van Duijn, Jasper Grootveld, het Witte Fietsenplan, hippies, flower power, Dolle Mina, Baas in eigen buik, Bisschop Bekkers, studentenprotesten in Nijmegen, Tilburg en Amsterdam, Tien over Rood, het Maagdenhuis, de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders en de Studentenvakbeweging.
Het was niet typisch Nederlands, geenszins. Tsjechoslowakije, begin 1968: ‘de Praagse lente’. Chicago, april 1968: betogingen tegen de oorlog in Vietnam. Memphis, april 1968: de moord op Martin Luther King. Parijs, mei ‘68: ‘L’Imagination au pouvoir’. Daarmee vergeleken was wat er in Nederland gebeurde klein bier, maar er was een gevoel van verbondenheid met mensen die elders streden voor vrijheid en democratie en tegen racisme en kolonisatie. Er werd betoogd tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam (‘Johnson molenaar’). Voor bijna alle landen in de Derde Wereld, net vrij of nog niet, werden solidariteitscomités opgericht. De oecumenische beweging Sjaloom wist een groeiende aanhang te mobiliseren voor ‘kosmopolitieke aksie’.
Voor velen was het gevoel van verbondenheid met de buitenwereld – de oecumene, de hele bewoonde wereld waarin alle mensen vrij en gelijk zijn – de inspiratie om ook te pleiten voor bevrijding en vernieuwing in ons eigen land. Dat beroerde ook de politiek. Gevestigde politieke partijen werden door andere bewegingen vooruitgestreefd, hervormd of uitgehold: D’66, PPR en Nieuw Links. De achtergronden zijn beschreven in de recentelijk gepubliceerde “Parlementaire geschiedenis van Nederland in de lange jaren zeventig. Grote idealen, smalle marges”. Die beschrijving is compleet en correct, maar afstandelijk, zoals het historici betaamt. De drijfveren van actievoerders en hervormers komen weinig tot hun recht. Waarom werd actie gevoerd en waartoe, wat voor wereld stond ons voor ogen? Ik zeg ‘ons’, want ik voelde mij erbij betrokken: de dekolonisatie, de Derde Wereldbeweging, de vredesbeweging, de oecumene, de Pauselijke encycliek Populorum Progressio, de bevrijdingstheologie, de strijd tegen racisme en Apartheid, de democratisering van de universiteit, de vermaatschappelijking van wetenschappelijk onderzoek, Nieuw Links, het denken over Grenzen aan de Groei van de Club van Rome en enkele jaren later dat van de Wereldraad van Kerken over JPSS: Just Participatory and Sustainable Society.
Over die hele periode wordt nogal eens geringschattend geoordeeld. Jongeren die in de jaren zestig een tegencultuur proclameerden zouden anarchistisch zijn en slechts één verbod erkennen: het verbod om te verbieden. Het zou gaan om hedonistische romantici, die geen oog hadden voor de realiteit. Ze zouden dromen en een utopie najagen. In latere jaren kreeg de roep om ‘verbeelding aan de macht’ het odium niet meer te zijn dan een tijdelijke kinderlijke oprisping, die weinig om het lijf had, weliswaar nuttig om taboes te doorbreken, doch zonder de maatschappij te hervormen. Andere critici vonden de roep gevaarlijk. Zij voorzagen maatschappelijke ontwrichting. Bovendien: macht corrumpeert en dus zouden ook diegenen die zich wilden laten leiden door de macht van de verbeelding gemakkelijk gecorrumpeerd kunnen worden, bijvoorbeeld wanneer zij het zicht zouden verliezen op de werkelijkheid, in hun eigen ideeën en waarheden zouden gaan geloven en zo de weg effenen voor populisme en extremisme.
Maakbaarheid
Dat kon natuurlijk niet allebei waar zijn: onbelangrijk èn gevaarlijk. Het was dan ook geen van beide. Het was vernieuwend en het ging ergens over. De roep om verbeelding aan de macht had inhoud – sociaal, economisch en cultureel – en die roep werd in de jaren zeventig in en buiten Nederland politiek vertaald. Op conferenties van de Verenigde Naties werd onderhandeld over een Nieuwe Internationale Economische Orde, beperking van de macht van multinationals, bescherming van het natuurlijk milieu, meer ruimte voor ontwikkelingslanden in de internationale economie en een centrale plaats voor de vrouw in ontwikkelingsprocessen. De Amerikanen vertrokken uit Vietnam. Angola en Mozambique bevrijdden zich als de laatste landen in Afrika van hun kolonisator, onze NATO-bondgenoot Portugal. De verbeelding klopte aan de deur van de macht en die deur kwam op een kier te staan. Wie had dat einde jaren zestig durven voorspellen?
In ons eigen land vond die politieke vertaling plaats ten tijde van het kabinet Den Uyl. Het begon met Keerpunt ’72, een beginsel- en actieprogramma voor progressieve politiek. Het was gebaseerd op het politieke antwoord op het rapport van de Club van Rome, dat de commissie Mansholt had gegeven op initiatief van Den Uyl en van Mierlo. De groei moet worden afgeremd, schreef de commissie. Maar, zo voegden zij daar in één adem aan toe, de verwezenlijking van een nieuwe maatschappij vereist de inspanning van iedereen, niemand uitgezonderd. En dat vereist, op zijn beurt, gelijkheid. Want: “wie zal verwachten dat degenen die steeds maar weer mondjesmaat worden bedeeld zich werkelijk zullen inzetten voor een andere welvaartspolitiek? Ongelijkheid is een motor voor de toeneming van behoeften en productie. Gelijkheid nu is een voorwaarde voor (…) overleven”.
Voor Den Uyl stond democratisering voorop. Dus vereisten maatschappelijke hervormingen, zoals hij dat uitdrukte, een mars door de instellingen, in het besef van de smalle marges van democratische politiek. Het leidde tot vier voorzichtige hervormingswetsvoorstellen: meer macht voor ondernemingsraden, een meer gelijke verdeling van de vermogensaanwas, selectieve sturing van investeringen en een grondpolitiek waarin het marktmechanisme werd beperkt door overwegingen van algemeen belang. Democratisering van de economie, vermogensgelijkheid, vermaatschappelijking van investeringen, de grond en de aarde in publieke handen, dat is de weg naar duurzaamheid. De vier wetsontwerpen vormden daartoe een aanzet, kleine stappen die een alternatieve werkelijkheid verbeeldden. Van Kemenade ontwierp het concept van de middenschool om achterstelling van kinderen op grond van afkomst en milieu tegen te gaan. Trip loodste een wet door de Kamer die maatschappelijke groeperingen inspraak verzekerde in universitair onderzoek. De eerste stappen werden gezet op weg naar een abortuswet die vrouwen zeggenschap bood over hun eigen lichaam.
Noch in de wereldeconomie en de wereldpolitiek, noch in Nederland was de roep om ‘verbeelding aan de macht’ Spielerei of een bom onder de samenleving. Maar het was wel een aanval op gevestigde machtsverhoudingen, want zowel in de wereld als in Nederland ging het uiteindelijk om een gelijke verdeling van inkomen, kennis en macht.
Die aanval was echter niet succesvol. Internationaal werd in de jaren tachtig veel teruggedraaid. In Nederland kwam het niet eens zover. Wat niet bereikt was, hoefde niet teruggedraaid te worden. De marges van de democratische politiek waren inderdaad smal gebleken. We hadden er slechts aan gemorreld.
Maar de ambitie was hoog. In hun boek “De verbeelding aan de macht” citeren de beide auteurs, Bootsma en Breedveld, Den Uyl die zei geleidelijk tot de conclusie te zijn gekomen dat het er in de politiek uiteindelijk om ging “chaos en vernietiging vóór te zijn”. Den Uyl schetste in zijn interview het doembeeld van een maatschappij waarin mensen aan hun lot worden overgelaten. “Daarin is de mens een wolf. Daarin vernietigt men elkaar. Dus is er ordening nodig, een politieke actie om dat te voorkomen.”
Wie door middel van ordening de chaos wil bestrijden en vernietiging tegengaan moet een heilig geloof hebben dat dat kan. Dat vereist de verbeelding van een wereld die aan vernietiging weet te ontkomen en waarin chaos het aflegt tegen harmonie. Wie dat nastreeft gelooft in maakbaarheid. Maakbaarheid van maatschappelijke ontwikkeling en hervorming, niet door alle processen zelf ter hand te nemen, centraal geleid, maar door ze niet over te laten aan machten die alleen geïnteresseerd zijn in eigen profijt en zich weinig gelegen laten liggen aan het welzijn van kwetsbare mensen en een kwetsbare aarde. Maakbaarheid, zoals van Mierlo dat in 1968 had geformuleerd: “We moeten een revolutie maken vóórdat die uitbreekt”.
“Lesgeven in werkelijkheidszin”
Toen verscheen Bolkestein ten tonele. Hij stapte van het bedrijfsleven over naar de politiek en had een missie. Hij wilde de culturele revolutie bestrijden, zoals hij die belichaamd zag in het kabinet Den Uyl en, schreef hij, “lesgeven in werkelijkheidszin”. De werkelijkheid tegenover de verbeelding, tegenover het geloof in de maakbaarheid van een betere toekomst.
Dat is lang zo doorgegaan: no-nonsense in plaats van verbeelding. Niet dat daar niets tegenover stond. Na het einde van de Koude Oorlog kreeg de verbeelding nieuwe kansen op de VN-topconferentie over milieu en ontwikkeling in 1992 in Rio de Janeiro. Er kwam een lange termijn agenda voor de volgende eeuw, Agenda 21, en vanuit de VN werden andere agenda’s ontworpen: de Agenda for Peace, de Agenda for Development en de Agenda for Democratization. Topconferenties werden georganiseerd over mensenrechten, voedsel, sociale ontwikkeling, bevolkingsgroei, vrouwen en ontwikkeling. Nieuwe begrippen werden geijkt, zoals het voorzorgsbeginsel, human security en de Responsibility to protect. Verdragen werden gesloten om broeikasemissies tegen te gaan, de klimaatcrisis te beteugelen en de biodiversiteit te beschermen. En in het jaar 2000 kwamen regeringsleiders en staatshoofden overeen de armoede in de wereld te halveren. Maar na die eeuwwisseling zakte alles ineen. Geen van de internationale verdragen, afspraken en beloften is nagekomen. Terugkijkend moeten we constateren dat pogingen tot ordening om chaos en zelfvernietiging te voorkomen het hebben afgelegd tegen neoliberalisme en marktverruimende globalisering.
Hoe kwam dat? Deels was het een gevolg van een obsessie met veiligheid, nationale veiligheid wel te verstaan, die het Westen verleidde tot militaire interventies in Irak en Afghanistan, en die vele burgers in Europa ertoe bracht migranten, vluchtelingen en moslims als een gevaar te zien voor de veiligheid. Nationale veiligheid en eigen veiligheid dus. De veiligheid en rechten van mensen buiten het westen waren geen prioriteit. Die mochten worden geschonden, zodra westerse belangen in het geding kwamen.
Een tweede reden waarom langere termijn visies en internationale solidariteit steeds verder werden afgezwakt was de depolitisering binnen onze eigen samenleving van de grote vragen waar de wereld mee kampt. Visie werd door de premier van dit land taboe verklaard. Beleid werd technocratisch, bureaucratisch en gejuridiseerd. Management werd belangrijker dan politiek. Politieke gevechten gingen steeds meer om incidenten in plaats van om ideeën. ‘De verbeelding aan de macht’ betekent dat de macht wordt geprovoceerd, maar de provocaties die plaatsvonden, zoals Occupy, waren slechts een kort leven beschoren. Burgers die behoren tot de middenklasse raken gesteld op bestendiging van hun comfort en willen niet verontrust worden. We worden zelfgenoegzaam en onverschillig voor het lot van anderen: vluchtelingen aan de hekken van Europa, hongerenden in de Hoorn van Afrika, slachtoffers van overstromingen in Pakistan, mensen die ten prooi vallen aan bendes in Haïti, mensen die vervolgd worden door dictatoriale en autoritaire regimes, die in steeds meer landen aan de macht komen en die we liever ontzien, om de commercie niet te verstoren. Om te voorkomen dat we stelling moeten nemen, laten we ons graag in slaap sussen door sprookjes als zou het in modern en verstedelijkt Afrika best goed gaan en dat we zelf eigenlijk in een gaaf land wonen. En met behulp van sociale media vormen we een zelfbeeld binnen onze eigen bubbel.
Als Peter Lohr ons vandaag zou toespreken, bijvoorbeeld in een uitzending van Even tot hier, dan zou hij zijn tirade van zestig jaar geleden in bijna dezelfde bewoordingen kunnen herhalen, zij het niet over het televisiebeeld, maar over het beeld dat wij maken van onszelf, via Facebook, Twitter, Instagram en TikTok: “In den beginne was het beeld en het beeld was goed en het beeld is goed. Gij zult niet naar uwen naasten kijken gelijk uw naaste niet kijkt naar u. Wees met ons o beeld, want we weten niet wat we zonder u zouden moeten doen.”
Niet alleen de verbeelding van een andere werkelijkheid heeft het moeten afleggen, ook de werkelijkheid zelf. Den Uyls geloof in de maakbaarheid van een betere toekomst is naar de achtergrond verdrongen. Maar ook de missie van Bolkestein, die wilde komen “lesgeven in werkelijkheidszin”, heeft gefaald. Twintig jaar na de eeuwwisseling is de werkelijkheid ingehaald door fake news, zijn wetenschappelijke inzichten gereduceerd tot ‘ook maar een mening’ en worden feiten taboe verklaard.
De werkelijkheid van morgen
Dat is natuurlijk nooit Bolkesteins bedoeling geweest. “Lesgeven in werkelijkheidszin” betekent dat we de kop niet in het zand mogen steken voor wat ons te wachten staat. Tot de werkelijkheid van vandaag hoort ook die van onze kinderen en kleinkinderen, morgen. Tot de werkelijkheid waar burgers in het westen mee te maken hebben hoort ook die van de oorlogen en klimaatverslechtering buiten de Europese grenzen, de werkelijkheid van voedseltekorten en vluchtelingenstromen die daar het gevolg van zijn, slinkend Poolijs, smeltende gletsjers en permafrost, epidemische uitbraken van zoönose virussen, verdwijnende plant- en diersoorten en verstoring van ecosystemen. Dat is geen ver van ons bed show, maar de werkelijkheid van vandaag en hier. Een catastrofe zit in de lucht.
Toch stoppen politici en bestuurders de koppen in het zand. Toch wijst iedereen naar elkaar, schuift men verantwoordelijkheden van zich af en worden echte oplossingen steeds weer uitgesteld. Toch haasten burgers zich na de coronacrisis terug naar het oude normaal. Toch worden nieuwe mensenrechten geclaimd: het recht om te vakantie te vieren, het recht om te vliegen, het recht om vlees te eten, het recht om in vrijheid te beslissen wat we consumeren en hoeveel. We rennen als lemmingen naar de afgrond en sleuren al diegenen, die elders in de wereld deze rechten en vrijheden nooit mochten genieten, met ons mee.
We moeten eerlijk zijn: het gaat niet goed, in Afrika niet, in Azië, het Midden-Oosten, Siberië en Latijns-Amerika niet, en ook niet in het Westen. Er wordt beweerd dat het in Afrika de goede kant opgaat, maar dat is niet zo. Misschien zijn twee à drie landen er beter aan toe dan dertig jaar geleden, maar in de andere zakt de onderklasse steeds verder weg. Vandaar al die vluchtelingen. Ik heb mij bijna mijn hele professionele leven beziggehouden met ontwikkelingsprocessen en met armoede en conflicten in ontwikkelingslanden. We liepen achter de feiten aan, maar er was toch steeds enig perspectief. Dat lijkt nu totaal verdwenen. Als het zo doorgaat, wordt het voor een derde van de wereldbevolking alleen maar slechter. Er wordt optimistisch gewezen op de technologie die een uitweg zou bieden uit de misère, maar iedere nieuwe vinding en toepassing creëert nieuwe ongelijkheden en een nieuw schaarste probleem. Er is lang gedacht dat het bij ons allemaal zo’n vaart niet zal lopen, omdat we rijk en machtig zijn en ons kunnen beschermen, maar die bescherming gaat ten koste van anderen, die ook willen overleven, en houdt geen stand. Even misschien, maar niet lang. We moeten het niet mooier maken dan het is. Alle tekens staan in de verkeerde richting en alle crises verergeren elkaar. Het gaat niet alleen om bestrijding van de klimaatcrisis door de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad. Het gaat ook om het voorkomen van oorlogen om grondstoffen en water, om grensoverschrijdende oorlogen tussen de haves en de have-nots. Die komen niet, ze zijn er al. En er gaan nu al veel te veel mensen veel te vroeg dood.
Is er anno 2022 nog ruimte voor een verbeelding van een wereldwijde werkelijkheid waarin de mens de mens niet langer een wolf is? Een wereld die niet ten onder gaat aan chaos en waarin men elkaar en de natuur niet vernietigt? Zou zo’n verbeelding aan de macht kunnen komen en mensen mobiliseren voor een toekomst, waarin iedereen gelijke rechten heeft, niet op papier, maar echt? Is een halve eeuw na Keerpunt 1972 een Keerpunt 2022 denkbaar, een politiek programma dat uitgaat van Bolkesteins oproep de werkelijkheid niet te ontkennen en van die van Den Uyl om haar fundamenteel te veranderen?
Tien over groen
Ik geef een voorzet: tien punten, van Tien over Rood naar Tien over Groen.
- Halveer het gebruik van fossiele energie en van de emissies van broeikasgassen binnen vijf jaar en doe dat nog een keer in de vijf jaar daarna, op weg naar nul.
- Doe hetzelfde voor de intensieve veehouderij, de vleesconsumptie, de toepassing van plastics en de emissies van stikstof en fijn stof: halvering binnen de eerste periode en een verdere halvering in de tweede.
- Halveer opnieuw tweemaal achtereen het consumptieve vliegverkeer, de privé vluchten en de vliegvakanties. Doe hetzelfde met de automobiliteit.
- Verhoog de prijs van alle materiele consumptiegoederen door alle maatschappelijke kosten daarin op nemen. Doe dat niet geleidelijk, zodat consumenten daaraan gaan wennen en hun consumptie niet verminderen, maar snel en schoksgewijs. Stop al die uitwassen van globalisering die landen ertoe verleiden zich meer bezig te houden met export en import dan met productie om te voldoen aan de binnenlandse vraag. Halveer het wereldwijde vlieg- en zeetransport van niet essentiële consumptiegoederen. Verminder niet de bevolkingsgroei, maar de materiele consumptie per hoofd van de bevolking. Slacht de heilige koe van het Bruto Nationaal Product en kies voor vooruitgang in wezenlijk welzijn.
- Stap over op een publieke ordening van de investeringen, met voorrang voor investeringen die maatschappelijk essentieel zijn, die het land helpen toekomstige problemen het hoofd te bieden: energieschaarste, waterschaarste en -overlast, transport en communicatie zonder milieueffecten. Laat ruimte voor de markt, maar wees als democratisch gelegitimeerde overheid een strenge marktmeester en aarzel niet haar te corrigeren, wanneer het toch fout loopt. Laat het gebruik van de grond niet over aan de markt. Maak lange termijn investeringsplannen om te komen tot een economische structuur die bestendig is tegen bedreigingen van de materiele en immateriële welvaart. Ontwerp een nieuw plan voor de ruimtelijke ordening, met ruimte voor mens en natuur. Zorg ervoor dat aan het eind van deze eeuw het overgrote deel van de bevolking niet langer woont en werkt in het westen van Nederland. Werk daarbij samen met onze buren in België en Duitsland.
- Richt onderwijs, opleiding en training zo in dat aan deze maatschappelijke behoeften kan worden voldaan. Reguleer de arbeidsimmigratie met hetzelfde oogmerk. Biedt in onderwijs en opleiding ruim baan aan literatuur, muziek, theater, cultuur en sport, om iedereen de kans te geven daarmee actief bezig te zijn, dan wel er passief van te genieten.
- Laat vluchtelingen die in hun land van herkomst geen leven hebben op ruime schaal toe. Geef hen alle kansen om mee te doen.
- Halveer binnen vijf tot zeven jaar de ongelijkheid in de inkomensverdeling op basis van een democratisch gekozen criterium. Halveer die binnen vijf tot zeven jaar daarna opnieuw. Definieer naast de inkomensongelijkheid de ongelijkheid in de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting. Halveer die eveneens. Hef hoge belastingen op vermogens en room de particuliere vermogensaanwas af. Rem alle bewegingen van particulier kapitaal af die niet gericht zijn op investeren, maar op beleggen, om geld met geld te maken, via productie en handel in bitcoins en speculatie in huizen, grond, grondstoffen en waardepapier.
- Verachtvoudig de hulp aan kwetsbare landen en bevolkingsgroepen, door deze drie maal achtereen te verdubbelen binnen steeds drie tot vijf jaar. Stap af van de huidige op economische groei gerichte ontwikkelingshulp aan landen, maar richt ze op mensen. Wend de middelen voor directe bestrijding van de armoede van de onderklasse in de wereld, alsmede aan hulp bij rampen en hulp bij de aanpassing aan veranderingen in het klimaat en andere natuurlijke omstandigheden.
- Bepleit dit alles in onderhandelingen binnen de VN en andere internationale organisaties. Spreek binnen de Europese Unie af dat de Unie daar hoe dan ook toe overgaat, dus ook wanneer andere landen dat niet doen. Zoals Mansholt bepleitte: kies voor “een Europees exemplarisch optreden”. Doe echter reeds datzelfde in Nederland, ook wanneer andere EU-lidstaten daartoe nog niet willen overgaan. Maak een eind aan het voortdurende verschuilen achter elkaar.
Stappen terug
Alle deze tien punten hebben met elkaar gemeen dat ongelijkheden moeten worden bestreden door als welvarende landen en burgers grote stappen terug te zetten. Loss and damage met geld of boomaanplant compenseren lost niets op. Andere landen helpen zich aan klimaatverslechtering aan te passen evenmin. Beide zijn nodig, maar er kan niet mee worden volstaan. De economische klasse die goed heeft geboerd, niet alleen de elite, maar ook de middengroepen, ten koste van de andere helft van de wereldbevolking, moet zelf terug. We moeten terug in onze ecologische voetafdruk, in welvaart, in het beslag op de grond, op grondstoffen, op de milieugebruiksruimte en de atmosfeer om ons heen. Stappen terug in macht. Dat laatste vooral.
Zo niet, dan raken de levensbronnen uitgeput. Dan zal de strijd om de schaarste ontaarden in oorlog en geweld. In mijn meest pessimistische buien vrees ik dat dit onontkoombaar is. Het einde van de beschaving lijkt onvermijdelijk. Niet omdat de mensheid van buitenaf wordt bedreigd, maar omdat zij zichzelf bedreigt.
Maar dat pessimisme hoeft niet tot verlamming te leiden. Wanneer het einde niet kan worden afgesteld, kan het wel worden uitgesteld. Wie de volledige werkelijkheid tot zich door laat dringen en juist daarom pleit voor de verbeelding, heeft geen andere keus: alle hens aan dek om het einde uit te stellen. Misschien slechts met een dag, maar daags daarna opnieuw met een dag, stap voor stap, dag in dag uit. Dan kunnen we, manoeuvrerend binnen den Uyls smalle marges van de democratie, iedere gewonnen dag gebruiken om te werken aan wezenlijke hervormingen, Practical Utopias, zoals Margaret Atwood ze beschrijft in het Klimaatboek van Greta Thunberg. En als we eindeloos doorgaan het einde telkens opnieuw met een dag uit te stellen, dan wordt uitstel afstel. Dat is met recht de verbeelding aan de macht.