De uitdrukking ‘weinig stof op de oogleden hebben’ wordt voor het eerst gebruikt in de Sacca Vibhanga Sutta. Nadat de Boeddha in Bodhgaya tot Zelfrealisatie was gekomen besloot hij het door hem verworven inzicht te verkondigen aan hen “die weinig stof op de oogleden hebben”.
Eerst dacht de Boeddha aan zijn twee leermeesters Alara Kalama en Udakka Ramaputta, maar beide guru’s waren overleden. Dan zocht de Boeddha de vijf ascetische gezellen op waarmee hij gedurende jaren zijn lot had gedeeld in de grotten van het Dungeshwari-gebergte. Hij verkondigde hen, in het Hertenkamp in Sarnath, de Vier Edele Waarheden, waardoor hij het ‘Wiel van de Leer’ (P. dhammacakka) in beweging zette.
De betekenis van de uitdrukking ‘weinig stof op de oogleden hebben’ is de volgende: het is pas wanneer de dhammanuvatti verder kijkt dan zijn geconditioneerde werkelijkheid—i.c. wanneer hij wéét en zíet (P. janami passami) wat de aard (de ‘zo-heid’) van de dingen fundeert én deze werkelijkheid aanvaardt—dat hij in staat is om zichzelf te overstijgen; dat hij de capaciteit bezit om tot zelfrealisatie te komen.
Dan, énkel dán, priemt het licht door het bladerdak.