Dit weekend vieren we Pinksteren, feest van het Licht van de Heilige Geest dat over de apostelen neerdaalde. Op een van de Pinkster iconen staan vurige tongen boven de hoofden van de apostelen geschilderd. In Handelingen 2:3-4 staat: “Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven”. Onverschrokken gaan ze vanaf nu hun weg. Dat doen ze niet alleen: de kracht van het Licht en Vuur die over hen neerdaalden, maakte hen tot nieuwe mensen. Ze zwermen uit in alle windrichtingen om de boodschap te verkondigen. Eigen- en andere kracht in harmonie met elkaar.
In de zentraditie staat eigen kracht voor hoe wij ons in de meditatie openstellen. Door steeds weer de stilte in te gaan op het kussen, te luisteren naar wat gezegd wil worden, openen we ons vanzelf voor de werking van andere kracht. Onze beoefening werkt onbewust door in alles wat we doen en in wie we zijn. Dat blijft een mysterie, we weten het niet, maar er is een kracht die in ons voortdurend doorwerkt. Door te zitten vanuit de eerste gelofte wordt die kracht onpeilbaar diep en doordringt het gehele universum. Dat gebeurt met Pinksteren, als het Vuur van de Heilige Geest neerdaalt over de apostelen én over ons.
Andere kracht is werkzaam en een uitdrukking van ons geloof en vertrouwen in de eerste gelofte van de bodhisattva. We hebben vaker de neiging om het klein te maken op het kussen en alleen met onszelf te zitten en ons zitten te beperken tot de kleine wereld van het ik, maar het is allemaal veel groter. We zitten met het hele universum in één grote leegte, die tegelijk volheid is. Het gaat verder dan de eigen kracht, want er komt een dimensie bij in het vertrouwen dat we verbonden zijn met alles wat leeft, dat alles er mag zijn, ook de wanhoop en het verdriet, de teleurstellingen. In het vertrouwen dat het allemaal ooit goedkomt. Het is feitelijk onze eigen hartgeest die dit ten diepste verlangt en tot uitdrukking wil brengen.
Iets van dat grote mysterie komt tot uitdrukking in de volgende zenteksten: ‘Over vertrouwen in de geest’ van de derde Patriarch Seng-ts’an, of de tekst ‘De identiteit van eenheid en veelheid’ van Shih-t’ou Hsi-ch’ien of ‘Het lied van Zazen’ van Hakuin, of ‘Het Lied van de oorspronkelijke geest’ van Bankei.
Deze teksten wijzen naar de eenheid van de hartgeest. Ze wijzen naar loslaten, niet van het denken zelf, want het opkomen van gedachten is juist ‘de dynamische functie van onze ongeboren natuur’, Bankei, maar als je er verhalen van maakt, raak je erin verstrikt. Neem enkel je gedachten waar en ga terug naar de ademhaling. ‘Hoe meer je vanuit het ongeborene leeft’, hoe meer je je laat leiden door wat de innerlijke hartgeest of intuïtie je wil zeggen. Hoe meer we ons leven leren waarderen zoals het komt en tegenslagen gebruiken als een weg naar zelfverwerkelijking, hoe meer we worden wie we ten diepste zijn.
Er is ziekte, ouderdom en dood is de eerste edele waarheid, het is de bron van ons lijden. De mate waarin we lijden is afhankelijk van hoe we met dit lijden omgaan. Lijden we aan het lijden of kunnen we het lijden aanvaarden en zien als een opgave die het leven aan ons stelt? ‘De weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeur of afkeer kent’, zoals Seng-ts’an ons voorhoudt in de Hsin-hsin-ming! Door het lijden, de wanhoop, buitensluiting, of het verlies van geliefden, te plaatsen in het grotere perspectief van compassie en liefde, geeft dat een gevoel van onderlinge verbondenheid met alle mensen die lijden. Het vertrouwen in de werking van eigen- en andere kracht groeit en we zijn dan steeds meer in staat om onze wanhoop en lijden neer te leggen bij iets dat groter is dan ik.
Kunnen we onze vragen en wanhoop neerleggen bij Kwan Yin, de bodhisattva van het grote mededogen, Zij die luistert naar de noodkreten van de wereld en niet rust totdat iedereen is gehoord. In dat grotere perspectief leren we steeds meer te vertrouwen op die andere kracht, die in ons werkzaam is en ons draagt.
Johannes van het Kruis, 16de eeuwse Spaanse mysticus [1], gebruikte het beeld van de ‘donkere nacht’ om aan te geven dat de weg naar geloof, hoop en liefde door een pijnlijke fase van onthechting verloopt door één te worden met wat is. In de diepste uitzichtloosheid van ons bestaan, als alle zekerheden zijn weggevaagd en we het letterlijk niet meer weten en op de bodem van ons bestaan zijn beland, kunnen we met verbazing naar de wereld kijken, die maar door raast, zonder dat we er deel aan hebben. We zijn dan als het ware in een andere dimensie terecht gekomen, alsof we naast de gewone wereld staan in plaats van erin. Iedereen kan dat meemaken in perioden van groot verlies. Het kan ons overvallen als we horen een levensbedreigende ziekte te hebben. Juist in zulke tijden kunnen we opengaan en ons gedragen weten. Van nature ervaren we dan een enorme ontvankelijkheid, waarin we gretig luisteren naar wat gezegd wil worden en de meest indringende inzichten ons toevallen.
De paradox van onze spirituele weg is dat we opklimmen naar het goddelijke perspectief, of het perspectief van de eenheid van de geest, door af te dalen in onze eigen werkelijkheid. Anders gezegd: door het zelfonderzoek op het kussen opent zich de universele hartgeest. Er is zeker moed en vertrouwen nodig om je menselijkheid te aanvaarden en door die wanhoop en pijn heen te gaan. Maar in de woestijn komen de mooiste bloeien tot bloei. Eigen en andere kracht werken hierin samen…Alles is genade! De genade van het Pinksterfeest.
[1] Zie Je beelden van God loslaten om de levende God te vinden.