Bahuvedaniya-Sutta MN 59
Een timmerman en een monnik hebben een dispuut over de Dhamma. Beiden zijn overtuigd van hun gelijk. Ananda legt hun geschil voor aan de Boeddha.(1)
Eens verbleef de Verhevene in Savatthi, in het Jetavana, het park van Anathapindika.
Toen dan ging de timmerman Pañcakanga naar de eerwaarde Udayin toe en sprak, na hem begroet te hebben, volgende woorden: “Heer, hoeveel soorten gevoel worden er door de Verhevene onderscheiden?”
“Drie soorten gevoel, burger, worden er door de Verhevene onderscheiden: gelukkig gevoel, pijnlijk gevoel en neutraal gevoel. Deze drie soorten worden door de Verhevene onderscheiden.”
“Heer Udayin, er worden door de Verhevene niet drie soorten gevoel onderscheiden, maar slechts twee: gelukkig en pijnlijk. Het neutrale gevoel wordt door hem als vredig, hoogstaand en gelukkig beschouwd.”
Een tweede en een derde keer gaf Udayin zijn opvatting weer en een tweede en een derde keer ging Pañcakanga daartegenin. De eerwaarde Udayin was echter absoluut niet in staat de timmerman te overtuigen, noch kon Pañcakanga de eerwaarde Udayin overtuigen.
Blijkbaar hebben zowel de timmerman als de monnik een voordracht van de Boeddha, handelend over gevoelens, bijgewoond. Beiden zijn van hun gelijk overtuigd, beiden zijn er zeker van dat zij de woorden van de Verhevene juist weergeven en dat de ander het fout heeft.
Ananda, die de discussie heeft gehoord, gaat naar de Boeddha en vertelt over de woordenwisseling.
De Verhevene antwoordt:
“Het was in feite een juist betoog van Udayin waarmee Pañcakanga geen genoegen nam, maar het was in feite ook een juist betoog van Pañcakanga waarmee Udayin geen genoegen nam.
Ik heb over twee soorten gevoel gesproken in één uiteenzetting en over drie soorten gevoel in een andere uiteenzetting. Ik heb over vijf soorten gevoel gesproken in een andere uiteenzetting, over zes soorten gevoel in een andere uiteenzetting, over achttien soorten gevoel in een andere uiteenzetting, over zesendertig soorten gevoel in een andere uiteenzetting, over honderd en acht soorten gevoel in weer een andere uiteenzetting. Zo is de Dhamma door mij onderricht op diverse manieren.
[ Het commentaar verklaart voorgaande passage als volgt: De vijf soorten gevoel zijn: lichamelijk genot, mentale vreugde, lichamelijke pijn, mentaal verdriet en gelijkmoedigheid. De zes soorten zijn de gevoelens ontstaan uit het contact via de zes zintuigen. De achttien soorten zijn de genoemde zes elk ingedeeld naar de kwaliteiten gelukkig, pijnlijk of neutraal. De zesendertig soorten zijn de genoemde achttien gebaseerd hetzij op het huiselijk leven, hetzij op het thuisloze leven. De honderd en acht soorten zijn de genoemde zesendertig beschouwd als betrekking hebbend op het verleden, het heden of de toekomst.]
Als de Dhamma dan door mij zo op diverse manieren onderricht is, dan is van degenen die van elkaar – wat goed gezegd, goed gesproken is – niet accepteren, er niet mee instemmen, er geen genoegen mee nemen, te verwachten dat ze blijvend zullen twisten, ruziën, disputeren en elkaar met verbaal geweld zullen blijven bestoken.
Maar van degenen die van elkaar wat goed gezegd, goed gesproken is accepteren, ermee instemmen, er genoegen mee nemen, is te verwachten dat ze blijvend in harmonie zullen leven, in overeenstemming met elkaar, zonder te disputeren, in elkaar opgaand als melk en water, elkaar met vriendelijke ogen beziend.”
De Boeddha geeft geen verdere uitleg. Er is één Dhamma (werkelijkheid, waarheid) maar deze kan op verschillende manieren verwoord worden. De orthodoxe traditie der monniken wil dat de Boeddha, na die beroemde nacht van zijn Ontwaken, zijn gehele leer kant en klaar had. Maar het is zeer wel mogelijk dat een mystieke ervaring als het Ontwaken, die het normale denken en rationele overwegen verre overstijgt, tot steeds nieuwe verwoordingen aanleiding gaf.
Als de timmerman en de monnik respect hadden getoond voor wat zij beiden door de Verhevene al de Dhamma (de waarheid) hadden gehoord, dan had het gesprek niet gestrand in een welles, nietes spel.
Respect voor elkaars mening is hier de onderliggende boodschap.
De Verhevene laat het onderwerp verder rusten en gaat over tot iets geheel anders:
“Er zijn vijf soorten geneugten, Ananda. Welke vijf? De door het oog waar te nemen vormen, de door het oor waar te nemen geluiden, de door de neus waar te nemen geuren, de door de tong waar te nemen smaken, de door het lichaam waar te nemen aanrakingen; in zoverre zij aantrekkelijk, aangenaam, lieflijk, dierbaar, met lust verbonden zijn en hartstocht stimuleren. Dit zijn de vijf soorten geneugten. Het geluk en het genoegen dat op grond van deze vijf geneugten ontstaat, dat wordt het aangename van de geneugten genoemd.”
“Als iemand, Ananda, het volgende zou zeggen: “Dit is het hoogste geluk en genoegen dat de wezens kunnen ervaren”; dan ben ik het daar niet mee eens. En waarom?” Er is een ander geluk dat hoger en verhevener is dan dit.”
Vervolgens schetst de Boeddha een opklimmende reeks van soorten geluk. Hij is begonnen bij de laagste vorm, het geluk van de zinnelijke geneugten en zal via de diverse stadia van meditatie opklimmen en eindigen bij ‘het ophouden van voorstelling en gevoel’.
Het betreft de meditatie die de Verhevene doorliep in de nacht van zijn Ontwaken (Cula-Hatthipadopama-Sutta MN 27).
Dit is opnieuw een voorbeeld van het herhalen van een bepaalde formule om het onthouden en reciteren van het sutta makkelijker te maken (upaya). Nadat er een vorm van geluk als hoogste wordt geponeerd verklaart de Verhevene dat hij het daar niet mee eens is en stelt dan vervolgens een andere, hogere vorm van geluk voor
Na de zinnelijke geneugten als hoogste vorm van geluk afgewezen te hebben gaat de Boeddha verder:
“En wat is dan dat [hogere] geluk?”
“Welnu, een monnik gaat, afstand genomen hebbend van zintuiglijke geneugten, afstand genomen hebbend van onheilzame geestestoestanden, het eerste meditatiestadium binnen; dat vergezeld gaat van nadenken en overwegen, uit afzondering is geboren en gekenmerkt wordt door vreugde en geluk en verblijft daarin.
Dit is een ander geluk dat hoger en verhevener is dan het eerstgenoemde.”
“Als iemand, Ananda, dit zou zeggen: “Dit is het hoogste geluk en genoegen dat de wezens kunnen ervaren”, dan ben ik het daar niet mee eens. En waarom? Er is een ander geluk dat hoger en verhevener is dan dit geluk. En wat is dat geluk dan?”
En opnieuw stelt de Boeddha een hogere vorm van geluk voor, overeenkomend met het tweede meditatiestadium.
“Welnu, een monnik bereikt door het tot rust komen van nadenken en overwegen, innerlijke vrede en eenpuntigheid van geest en gaat het tweede meditatiestadium binnen, dat vrij is van nadenken en overwegen, uit concentratie geboren is en gekenmerkt wordt door vreugde en geluk.”
Opnieuw zegt de Boeddha dat, als iemand zou beweren dat dit het hoogste geluk is, hij het daar niet mee eens is.
“Er is een ander geluk dat hoger en verhevener is dan dit geluk. En wat is dat geluk dan?”
“Welnu, een monnik verwijlt door het ophouden van vreugde in gelijkmoedigheid en aandacht en ervaart lichamelijk geluk, hetgeen beschreven wordt als ‘gelijkmoedig, aandachtig, verwijlend in geluk’.” Zo gaat hij het derde meditatiestadium binnen.”
Weer zegt de Verhevene dat, als iemand zou beweren dat dit het hoogste geluk is, hij het daar niet mee eens is.
“Er is een ander geluk dat hoger en verhevener is dan dit geluk.
“Welnu, een monnik gaat na het ophouden van geluk en na het ophouden van lijden en omdat vroeger al blijdschap en neerslachtigheid verdwenen waren, het van leed en geluk vrije, door zuivere gelijkmoedigheid en aandacht gekenmerkte vierde meditatiestadium binnen en verblijft daarin.”
En zo gaat de Boeddha verder. Steeds brengt hij een hogere vorm van geluk naar voren.
Na het overstijgen van de voorstelling van vormen stelt de monnik zich voor dat de ruimte oneindig is (dus niet beperkt door de geconditioneerde voorstelling van vormen) en betreedt hij de sfeer van oneindigheid van de ruimte.
Vervolgens overstijgt de monnik de sfeer van oneindigheid van de ruimte en stelt zich het bewustzijn als oneindig voor; alzo betreedt hij de sfeer van oneindigheid van bewustzijn.
Daarna, door de sfeer van oneindig bewustzijn overstegen te hebben stelt de monnik zich voor dat er niets is en betreedt hij alzo de sfeer van nietsheid.
Na ook deze sfeer overstegen te hebben betreedt de monnik de sfeer van noch-voorstelling-noch geen-voorstelling.
En tenslotte, na de sfeer van noch-voorstelling-noch-geen-voorstelling overstegen te hebben bereikt een monnik het ophouden van voorstelling en gevoel en verblijft erin.
De Boeddha besluit:
“De mogelijkheid bestaat, Ananda, dat rondtrekkende asceten van andere sekten dit zeggen: “De asceet Gotama spreekt over het ophouden van voorstellingen en gevoel en verklaart dit als zijnde geluk. Hoe zit dat?” Tegen die asceten moet dit gezegd worden: “Vrienden, de Verhevene spreekt niet alleen van geluk met betrekking tot een aangenaam gevoel [ geluksgevoel dat ontstaat door externe oorzaken, die nooit blijvend zijn en steeds veranderen en daardoor onbevredigend], maar waar en waarin ook maar geluk wordt gevonden, dat verklaart de Voleindigde voor geluk [ volgens het commentaar bestaat er ook niet-voelend geluk; geluk dat niet van externe factoren afhankelijk is en daardoor blijvend en onveranderlijk is m.a.w. het Ontwaken ].(sutta ingekort)
- De verzameling van middellange leerredes deel 2 Jan de Breet & Rob Janssen Asoka 2004