Dit artikel gaat over Albert Camus’ roman L’étranger, de vreemdeling, en begint met een samenvatting met vrij vertaalde citaten. Daarna volgt een toelichting over Camus en zijn filosofie van het absurdisme.
Meursault, de verteller en hoofdpersoon van het fictieve relaas is een jongeman uit Algiers. ‘Mama overleed vandaag. Of gisteren misschien, ik weet het niet. Ik ontving een telegram van het tehuis. “Moeder overleden. Begrafenis morgen. Hoogachtend.” Dat betekent niets. Misschien was het gisteren.’
Wake
Meursault pakt de bus naar Marengo waar zijn moeder in een tehuis woonde. Daar aangekomen spreekt hij de directeur, die aanneemt dat hij zijn moeder wil zien. Ze ligt in het kleine mortuarium van het tehuis in een gesloten doodskist. In het mortuarium vraagt de conciërge aan Meursault of hij de kist zal openen, maar deze zegt ‘neen’.
Samen met enkele tehuisbewoners en de praatgrage conciërge brengt Meursault wakend de nacht door bij zijn overleden moeder, drinkt koffie met melk, rookt en valt in slaap. De volgende ochtend vertelt de directeur hem dat Pérez, de vriend van zijn moeder, aanwezig is bij de plechtigheid. Pérez kan de begrafenisstoet niet bijhouden en valt flauw, bevangen door de warmte. Als Meursault ’s avonds vermoeid is, maar ook blij om weer thuis te zijn, kan hij zich maar weinig herinneren van de plechtigheid.
De dag na de begrafenis van zijn moeder gaat hij naar het strand en ontmoet er toevallig zijn oud-collega Marie Cardona. Ze gaan naar een komische film en brengen samen de nacht door.
Het is maandag en Meursault gaat naar zijn werk. Hij luncht met zijn collega Emmanuel en werkt de hele middag. Op de trap naar zijn appartement komt Meursault zijn bejaarde buurman Salamano tegen met zijn schurftige hond. ‘Zij lijken tot hetzelfde soort te behoren en toch haten ze elkaar. Toen ik hem op de trap ontmoette, schold Salamano zijn hond uit: “Smeerlap! Kreng!” en de hond kreunde.’
Daarna ontmoet hij een andere buurman Raymond Sintès, een gedrongen man met een boksersneus die volgens de buren een pooier zou zijn. Hij nodigt Meursault uit en tijdens het eten vertelt Raymond dat hij zijn vriendin tot bloedens toe heeft geslagen, omdat zij hem bedriegt. Hierdoor raakte hij later slaags met haar broer. Raymond wil zijn vriendin straffen en vraagt aan Meursault om een brief te schrijven, wat hij nog dezelfde avond voor zijn buurman doet.
Mishandeling
De zaterdag daarop bezoekt Marie haar vriend Meursault bij hem thuis en vraagt of hij van haar houdt. ‘Ik heb haar geantwoord dat dit niets zegt, maar het leek me van niet. Ze leek verdrietig.’ Ze horen geschreeuw in Raymonds appartement en lopen de gang in, die volloopt met publiek. Een politieagent bonkt hard op de deur van het appartement van de pooier, die de deur opendoet met een sigaret in zijn mond. “Haal die sigaret uit je mond als je met me praat”, zei de agent.’ Raymond aarzelt en de agent slaat hem neer, terwijl het meisje huilt en tekens herhaalt dat Raymond haar heeft geslagen. Ten langen leste moet de pooier zich beschikbaar houden voor de politie vanwege het mishandelen van zijn vriendin. Later klopt Raymond aan bij zijn buurman en vraagt of hij zijn getuige wil zijn. ‘Voor mij maakte het niets uit, maar ik wist niet wat ik zou moeten zeggen. Volgens Raymond was het genoeg om te zeggen dat het meisje hem in de steek had gelaten. Ik accepteerde om zijn getuige te zijn.’
‘s Avonds komen Raymond en Meursault op straat Salamano tegen. Zijn hond is verdwenen en de oude man is ten einde raad. De buurmannen proberen hem gerust te stellen.
Op het strand
Marie vraagt aan Meursault of hij met haar wil trouwen, maar hij antwoordt aanvankelijk ontwijkend. ‘Na een ander moment van stilte, mompelde ze dat ik bizar was, dat ze ongetwijfeld daarom van me hield. En dat op een dag ik haar misschien om dezelfde redenen ga tegenstaan. Toen ik zweeg, omdat ik niets had toe te voegen, pakte ze me glimlachend bij mijn arm en verklaarde met me te willen trouwen. Ik antwoordde dat we dit zouden doen zodra ze dit wilde.’
‘s Zondags gaan Meursault, Marie en buurman Raymond naar het strandhuisje van Masson, een vriend van Raymond. De aangename dag aan het strand wordt ‘s middags wreed verstoord doordat Raymond gewond raakt bij een steekpartij. Een van de twee betrokken Arabieren is de broer van Raymonds vriendin. Nadat zijn verwondingen zijn verzorgd, zint deze op wraak. Meursault verhindert dit en neemt Raymonds pistool in bewaring.
Later zoekt de hoofdpersoon verkoeling en komt hij geheel toevallig de broer van Raymonds vriendin tegen. De man trekt een mes en Meursault schiet. ‘Ik begreep dat ik het evenwicht van de dag had verstoord, de uitzonderlijke stilte van een strand waar ik gelukkig was. Vervolgens schoot ik nog vier keer op het bewegingloze lichaam. En dit was als vier korte slagen op de poort van het ongeluk.’
Verhoor
Meursault wordt gearresteerd en belandt in de cel. Zijn advocaat lijkt te walgen van Meursault’s gebrek aan spijt voor zijn misdaad. Bovendien zou hij weinig te verdriet getoond hebben bij de begrafenis van zijn moeder, naar blijkt uit onderzoek. ‘Hij zei me bijna boosaardig dat in elk geval de directeur en het personeel van het tehuis als getuigen gehoord worden en dat “dit me akelig zou kunnen opbreken.”
Kort hierna wordt de verdachte voorgeleid bij de onderzoeksrechter. “Er zijn dingen, voegde hij toe, die me ontgaan in uw gedrag. Ik ben ervan overtuigd dat u me gaat helpen om het te begrijpen.” Plotseling staat de rechter op, opent een la van zijn bureau en haalt een kruisbeeld tevoorschijn. Geëmotioneerd eist hij dat Meursault zijn vertrouwen stelt in God, maar de verdachte weigert en zegt niet in God te geloven. ”Ik heb nog nooit zo’n verharde ziel gezien als de uwe. De meeste criminelen die voor me werden geleid, begonnen meestal te huilen bij deze afbeelding van het leed.” De rechter maakt Meursault uit voor “meneer de antichrist.”
Rechtszaak
‘s Morgens vroeg wordt de verdachte Meursault naar de rechtszaal gebracht voor zijn berechting. Het onderwerp van de rechtszaak verschuift echter al snel van de moord naar een discussie over het karakter van de verdachte, en vooral over diens reactie op het overlijden van zijn moeder. De directeur van het tehuis en anderen die aanwezig waren bij de wake en de begrafenis geven aan dat de zoon weinig emotie toonde. Marie geeft schoorvoetend toe dat de dag na de begrafenis zij en Meursault een date hadden en naar een komische film gingen. De aanklager noemt Meursault een monster, verwijt hem een gebrek aan moraal en noemt hem daarom een bedreiging voor de samenleving. Getergd roept de advocaat: “Waar gaat het hier om, wordt hij ervan beschuldigd dat hij zijn moeder heeft begraven, of dat hij een moord heeft gepleegd?” De aanklager antwoordt met veel aplomb: “Ja, ik beschuldig deze man ervan dat hij zijn moeder heeft begraven met een hart van een crimineel.”
Ten slotte wordt Meursault schuldig bevonden en ter dood veroordeeld door onthoofding op een openbare plaats, in naam van het Franse Volk. Vervolgens vraagt de president van de rechtbank nog of Meursault iets heeft toe te voegen. De veroordeelde zegt dat hij niet de intentie had om de Arabier te doden. De president antwoordt dat hij graag de motieven van Meursault wil kennen. ‘Ik zei snel, waarbij ik een beetje de woorden door elkaar haalde en me bewust was van het absurde van de situatie dat het door de zon kwam. Er klonk gelach in de zaal.’
Worsteling
In zijn cel worstelt de hoofdpersoon om de onvermijdelijkheid van zijn situatie onder ogen te zien. Tegen zijn zin, bezoekt op een dag de gevangenisaalmoezenier de veroordeelde. ‘Ik legde hem uit dat ik niet wanhopig was. Ik had angst, dat is niet meer dan natuurlijk. “God zal u helpen, merkte hij op. Iedereen in uw geval die ik heb gekend keerde zich tot Hem.” Ik erkende dat dit hun goed recht was. Het bewees ook dat ze de tijd hadden. Wat mij betreft wilde ik niet worden geholpen en dat ik geen tijd had om me voor iets te interesseren, waarvoor ik geen interesse had.’
Even later knapt er iets, de getergde hoofdpersoon stort zich op de geestelijke en schreeuwt met een mengeling van woede en vreugde. ‘Hij was zo zeker van zichzelf, nietwaar? Maar geen van zijn zekerheden is een cent waard. Hij was er zelfs niet eens zeker in leven te zijn, omdat hij leefde als een overledene. Ik leek met lege handen te staan. Maar ik was zeker van mezelf, zeker van alles, zekerder dan hij, zeker van mijn leven en van mijn dood die er zat te komen. Niets, niets had waarde en ik wist goed waarom. Hij wist ook waarom…’ De bewakers trekken de aalmoezenier los. Hij kijkt de jongeman zwijgend aan, keert zich om en loopt weg, zijn ogen vol tranen. Na het vertrek van de geestelijke hervindt de gevangene zijn rust. Alsof zijn woede hem gezuiverd had van het kwaad en zonder hoop omhelst Meursault voor het eerst de ‘tedere onverschilligheid van de wereld’, hij ervaart verbondenheid ermee en is gelukkig. ’De l’éprouver si pareil à moi, si fraternel enfin, j’ai senti que j’avais été heureux, et que j’étais encore.’
Albert Camus
Albert Camus (Mondovi, Algerije 1913 – Villeblevin, Frankrijk 1960) was een Franse filosoof, journalist en een veelzijdig auteur, die in 1957 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Hij is onder andere bekend van De vreemdeling (1942), De pest (1947), De val (1956) en De mythe van Sisyphus (1942). Het Boeddhistisch Dagblad publiceerde op 20 oktober 2019 De koan van Sisyphus over Camus’ Mythe van Sisyphus.
Camus was geboren in een Frans-Algerijns pied noir gezin in het Franse koloniale Algerije. Pieds noir is de benaming voor de Franse en andere kolonisten, die in het Franse koloniale Algerije (1830-1962) geboren zijn. Zijn jeugd bracht de schrijver door in armoedige omstandigheden in Algiers. Hij studeerde letteren en filosofie aan de universiteit van deze stad.
In 1934 werd hij lid van de Franse Communistische Partij, maar werd in 1937 uit de partij gezet. Tijdens de Duitse bezetting was hij lid van de verzetsgroep Combat, die een illegale krant uitgaf met dezelfde naam. Hij werd redacteur van deze krant in 1943. Camus verliet Combat toen de krant in 1947 commercieel werd.
Na de bevrijding maakte hij deel uit van de entourage van Sartre en hield onder andere in de Verenigde Staten lezingen over het Franse existentialisme. Zijn kritiek op het stalinisme leidde in 1952 tot een breuk met Sartre. Albert Camus overleed op 46-jarige leeftijd tijdens een auto-ongeluk.
Absurdisme
Het absurdisme is een filosofische stroming die stelt dat het leven betekenisloos is en rationeel niet valt te verklaren. Het absurdisme ontstond uit de filosofie van het existentialisme. Het menselijk lijden wordt veroorzaakt door de vergeefse pogingen om dit toch te proberen een zin te geven. In de Mythe van Sisyphus zegt Camus ‘het absurde wordt geboren uit de botsing tussen het menselijke appèl en het irrationele zwijgen van de wereld.’
In zijn Mythe van Sisyphus behandelt Camus de zin van het leven. Traditioneel leidt het onderzoek naar vragen rond het bestaan tot twee mogelijke oplossingen. Of het leven heeft geen zin, of men kent aan het leven een kunstmatige zin toe om de leegte te vullen, zoals door religie. De vraag doemt op: ‘Moeten we het leven serieus nemen, of kunnen we net zo goed zelfmoord plegen?’ Camus stelt voor door te gaan met leven en vrede te hebben met het idee van een betekenisloos leven. Zij die hiervoor kiezen zijn volgens de auteur absurde helden.
Opmerkingen
In l’Étranger geeft Camus de lezer een inkijkje in het leven van de ik-figuur Meursault. Het is geen dagboek, noch een onderzoeksverslag van een journalist naar bijvoorbeeld een gerechtelijke dwaling. Het is fictie en Camus heeft er een boodschap mee.
Anders dan bijvoorbeeld de onderzoeksrechter en de advocaat van Meursault kan de lezer zich een bijna van dag tot dag beeld vormen de ik-figuur. Hij lijkt misschien ietwat afstandelijk in het leven te staan, maar maakt geen onvriendelijke indruk. Hij is een vreemdeling in de ogen van de anderen en dat kost hem letterlijk de kop.
Meursault observeert scherp, waarbij de kleinste details hem opvallen. Dit blijkt onder andere uit de beschrijving van onder andere de wake in het mortuarium en uit de beschrijving van de haat-liefde verhouding van zijn buurman Salamao met zijn hond. Uit het relaas blijkt ook de bijzondere gevoeligheid van de ik-figuur zijn voor zijn fysieke omgeving, zoals de temperatuur en de felheid van het zonlicht op het strand. In de gevangenis wordt de hoofdpersoon volledig op zichzelf teruggeworpen en dit levert volgens mij de mooiste beschrijvingen op.
Het absurdisme van de door Camus verzonnen situatie verbleekt volgens mij echter bij de werkelijkheid. De toeslagenaffaire, om maar eens een actueel voorbeeld te noemen. Of niet?
Bronnen
Camus, A. L’étranger. Gallimard 1942
Albert Camus. Filosofie Magazine.
Interview! Pieter Omtzigt ONTKETEND tijdens Toeslagendebat, GeenStijl, januari 2021
Existentialism in 3 Minutes, Thought monkey, 2017
Life is absurd. How to live it? (The philosophy of Albert Camus), 2020
G.J. Smeets zegt
“Het absurdisme van de door Camus verzonnen situatie verbleekt volgens mij echter bij de werkelijkheid.”
Zo is het maar net.
Ik twijfel over je opm. dat Camus in zijn essay De Mythe van Sisyphus voorstelt om door te gaan met leven en vrede te hebben met het idee van een “betekenisloos leven” (jouw woorden). Ik neem aan dat je bedoelt zinloos leven en niet betekenisloos leven.
Absurdisten zijn er in maten en soorten. Laurel en Hardy. De Muppets. Zenmeesters met hun koans. Ikzelf ben er ook een en dat zit zo: ik kan mezelf doden en ik kan mezelf niet doden, de keuze is aan mij. Ik kies mezelf niet te doden want eenmaal dood heb ik niets meer te kiezen. Dat is een zinloze, absurde redenering van mij maar propvol betekenis. Die krijg je als dank terug voor je stuk over de mij dierbare literator Albert Camus.
bolletje zegt
Camus bedoelt met absurdisme. Dat de mens rationeel ingesteld is. Maar het universum geen rationele antwoorden bied. Dit is een contradictie en die contradictie is ’the absurd’.
En wat dan, hoe daarmee te dealen? Dan komt hij met het verhaal van Sisyphus. Het is dus een metafysische absurditeit. Je kent het gevoel wel.
Ik vind Camus een naargeestige filosoof. Ik heb meer met Sartre en de Beauvoir. Dat Sisyphus verhaal doet het niet voor mij.
De toeslagenaffaire (het schandaal) is niet zo absurd. We weten al zo lang hoe grote logge machtsstructuren functioneren en corrumperen.
Niemand is ergens verantwoordelijk voor. Er word veel belastinggeld geint. Iedereen schuift alles op elkaar af en uiteindelijk worden duizenden mensen kapot gemaakt.
We hebben zo vaak gezien hoe de staten compleet corrumperen. Een socioloog als Zimbardo legt precies uit, hoe het in zijn werk gaat. Hoe grote machtsorganen ontmenselijkt raken.
De uitgever: deze reactie is ingekort.
G.J. Smeets zegt
“Ik vind Camus een naargeestige filosoof.”
Van mij mag je. Ik lees zijn werk anders. Camus stelde dat zijn en jouw en mijn existentie leven in de paradox is. En inderdaad wat je zegt:”hoe daarmee te dealen”? Hij verwees daarvoor naar de literaire figuur Sisyphus met de uitdrukkelijke opmerking dat Sisyphus-in-de-paradox niet zelfmoord pleegde om te ontsnappen aan de paradox maar zich verzoende met zijn leven in de paradox: het zinloze gesleep met zware lasten. Ik vind dat een mooi beeld, ook al doordat het korte metten maakt met elke pretentie van een uitweg uit de paradox.
bolletje zegt
Beste Smeets
Ik snap het verhaal. Maar mij gaf het geen gevoel van hoop, toen ik Sisyphus las. Eerder een gevoel van wanhoop, terwijl dat niet de bedoeling is van Camus.
Sisyphus is een gekweld persoon hé. Camus romantiseert dat vervolgens, of geeft er een draai aan. Maar ik zie er de romantiek niet zo van in.
Sisyphus is sterker dan zijn steen, zegt Camus op een gegven moment. Sterker dan het lot.
Ik heb altijd meer gehad met Sartre. Sartre gaat meer over extreem radicale vrijheid. En Camus gaat over berusting in existencie.
Toen ik Camus las, was ik depressief. Dus dat kan er ook mee te maken hebben.
Sartre zei zelf ook dat Camus zijn werk niet op zijn werkt lijkt. Absurdisme is geen existentialisme. Ik heb veel meer met existentialisme.
kees moerbeek zegt
‘Niemand is ergens verantwoordelijk voor. Er word veel belastinggeld geint. Iedereen schuift alles op elkaar af en uiteindelijk worden duizenden mensen kapot gemaakt.’ Dit lijkt mij knap absurd, Bolletje.
bolletje zegt
Het is niet zo absurd, omdat ieder groot regime altijd zo gefunctioneerd heeft, overal. Verdiep je een beetje in anarchistische lectuur en je snapt wat ik bedoel.
Amerika, de USSR, China. Alle grote bureaucratieën corrumperen vroeg of laat. Of ze nou rechts of rood zijn.
Voor een legende als bolletje is het niet zo verbazingwekkend, omdat ik nooit veel vertrouwen in ‘de staat’ gehad heb.
Vanuit het anarchisme bezien, is de toeslagenaffaire totaal niet absurd, maar geheel in de lijn der verwachtingen.
kees moerbeek zegt
‘Alle grote bureaucratieën corrumperen vroeg of laat. Of ze nou rechts of rood zijn.’ Ik hou het kort, maar het is mensenwerk en geen natuurverschijnsel. Ik heb niets met anarchisme en daar houd ik het bij.
bolletje zegt
Geen probleem. Je hoeft van mij niet iets met het anarchisme te hebben. Ik heb geen drang om mensen te bekeren. Zo werkt het niet
Punt is alleen dat het niet zo vreemd is, dat het misloopt bij zo’n belastingdienst. Er werken vele mensen, er zitten altijd een paar rotte appels tussen. Vervolgens is niemand ergens voor aansprakelijk, want zo dekken ze zichzelf in. Dus dan is het wel de lusten, niet de lasten. Wel een dik salaris verdienen, niet aansprakelijk zijn als het mis gaat.
Het is mensenwerk, maar waar veel mensen samenkomen in extreem grote verbanden, gaat het bijna altijd mis, vroeg of laat. Sociologen hebben dit al zo vaak aangetoond.