Op mijn verjaardag gaf mijn vader me een boek dat ik al snel uitlas: De meeste mensen deugen van Rutger Bregman. Deze bestseller heeft recentelijk een NS publieksprijs gewonnen, evenals een prijs voor het Gouden Boek. Het is de laatste maanden veel aangehaald, in het kader van de coronacrisis en klimaatverandering: het heeft een duidelijke impact. Sommige mensen vinden het boek geweldig, anderen ergeren zich er aan. Sommige historici vinden het boek wetenschappelijk verantwoord, anderen vinden het onzin.
Het is misschien wel een van de meest fundamentele vraagstukken ooit. In dit boek probeert historicus Rutger Bregman het tegendeel te bewijzen van wat mensen in het algemeen, en wetenschappers in het bijzonder veel beweren: dat wij mensen enkel aan de oppervlakte aardig en beleefd zijn, maar dat we eigenlijk diep van binnen verdorven en gewelddadig zijn, en dat die diepere aard zich in momenten van crisis plotseling kan manifesteren.
Maar Bregman is het hier dus niet mee eens. In een indrukwekkende overzicht van wetenschappelijk falen en cynisch bedrog laat hij zien dat de grote psychologische experimenten die moesten aantonen hoe slecht we van binnen zijn eigenlijk allemaal verdraaid en verzonnen waren. Zelfs oorlogen brengen niet het slechtste in mensen naar boven: integendeel, de meeste soldaten vermijden het gevecht zodra hun commandant even niet kijkt.
De meeste mensen deugen is zeker een boek dat je aan het denken zet. Maar het is niet de eerste keer dat deze kwestie me heeft beziggehouden. In de tijd dat ik nog student was en het boeddhisme net had leren kennen, had ik ooit een hele leerzame ontmoeting in de trein. Het was een jongeman die diep gelovig christen was. Hij zag dat ik een boek aan het lezen was over het boeddhisme, en dit leidde tot een interessante uitwisseling. En één van de onderwerpen die we bespraken was dus de kwestie of mensen van nature goed of slecht zijn. Op dat moment worstelde ik om een antwoord te geven op die vraag vanuit boeddhistisch oogpunt.
Het probleem zit hem erin dat het Thaise boeddhisme, in navolging van de vroege teksten, niet veel aandacht besteed aan een menselijke aard of natuur. De vroege Pāli-teksten gaan eerder over hoe onze geest werkt dan wat we zijn. In talloze leerredes legt de Boeddha uit hoe lijden ontstaat in onze geest, hoe we het kunnen overwinnen en overstijgen, en hoe we het kunnen opheffen—de diepe vrede, het ware geluk.
In latere teksten wordt de Boeddhanatuur een belangrijk onderwerp dat vaak wordt aangehaald. De kiem van de verlichting is in ieder mens te vinden, en de kunst is dit potentieel volledig te verwezenlijken. Maar de oude teksten reppen niet over een Boeddhanatuur. Er is wel een vaak aangehaald citaat waarin de Boeddha zegt: “Lichtend, monniken, is deze geest, maar hij is bezoedeld door erbij gekomen bezoedelingen.” (A i.10)* Dit kan erop wijzen dat mensen van nature helder van geest zijn, alhoewel de interpretatie verschilt per leraar en traditie.
Maar de meeste teksten in het Thais boeddhisme hebben het meer over wat we doen, en hoe we onszelf vormen door onze gedachten, woorden en daden, dan een natuur. In de tekst Udāna zegt de Boeddha: “Door een goed mens is het goede makkelijk te doen, / door een slecht mens is het goede moeilijk te doen. / Door een slecht mens is het slechte makkelijk te doen, / door de edelen is het slechte moeilijk te doen.”(Ud. 61)* Ik interpreteer dit als: mensen zijn niet van nature geneigd tot goed of slecht, maar het ligt eraan waar mensen aan gewend zijn. Wanneer je een nieuwe, goede gewoonte wilt opbouwen is dit moeilijk in het begin; maar na een tijdje word je het gewoon. Als je nog nooit thuis hebt gemediteerd, voelt het de eerste keer vreemd en onnatuurlijk. Als je eenmaal dagelijks mediteert, is het gemakkelijk en natuurlijk geworden om te mediteren. In de woorden van onze leraar Luang Pho Dattajīvo: de geest beheerst het lichaam, maar wat beheerst de geest? Gewoontes. Of zoals de filosoof William James zei: “Gewoonte is onze tweede natuur – sterker nog, tien keer de natuur.” Maar gewoontes kunnen veranderen, en een goede gewoonte kan uiteindelijk je helpen een verkeerde gewoonte te overstijgen.
Een van de voorbeelden die Bregman met trots aanhaalt, is dat van de schipbreukelingen in de eilandengroep Tonga, een verhaal wat hij zelf “de echte Lord of the Flies” noemt. Het is een bemoedigend en ontroerend verhaal van zes ondeugende jongens, die per ongeluk verdwalen op de oceaan en op een onbewoond eiland stranden. Tot dusverre lijkt dit verhaal zeer op dat van het boek Lord of the Flies, waarin ook een verhaal wordt verteld van kinderen die proberen te overleven op een afgelegen eiland. Maar terwijl in de Lord of the Flies de kinderen vervallen tot geweld en wreedheid, weten de schipbreukelingen van Tonga op het onbewoonde eiland te overleven en zelfs een harmonieus bestaan op te bouwen. Bregman haalt dit voorbeeld meteen aan in het begin van zijn boek en zet daarmee de toon: omdat schrijvers, journalisten en wetenschappers telkens weer ervan uitgaan dat de mens van nature slecht is, zijn we het allemaal gaan geloven. Maar de werkelijkheid is vaak anders dan we denken.
De werkelijkheid is inderdaad vaak anders, maar ook complex. In 1864 verging een schip, de Grafton geheten, aan de kust van de Aucklandeilanden. De bemanning van het schip moest twee jaar lang overleven op een eiland, maar wist ondanks alle tegenslag hun menselijkheid te bewaren. De bemanningsleden zorgden goed voor elkaar, zieken werden verpleegd en de bemanning was solidair met elkaar. Met andere woorden, het verhaal van de Grafton lijkt Bregmans visie te ondersteunen: mensen zijn toch eigenlijk heel goed, ook wanneer ze in een lastig parket zitten. Maar de Grafton was niet het eerste schip dat op de Aucklandeilanden schipbreuk leed: vier maanden daarvoor was er een ander schip, de Invervauld, gezonken aan de andere kant van hetzelfde eiland. Maar in tegenstelling tot de Grafton had de bemanning geen goede leider. Ze verlieten hun schip zonder nuttig materiaal mee te nemen, en lieten daarbij een zieke achter in het zinkende schip. Hun gebrek aan solidariteit groeide uiteindelijk uit tot geweld en egoïsme—heel vergelijkbaar met het duistere Lord of the Flies.
Beide schepen met hun bemanning kwamen in een hele vergelijkbare situatie terecht, maar eindigden heel anders. Wat hun lot bepaalde was niet hun aangeboren aard van goedheid of slechtheid, maar de gewoontes die ieder van hen had opgebouwd. Ik wil daarmee niet zeggen dat Bregman het helemaal bij het verkeerde einde heeft. Hij heeft wel zeker gelijk dat ons mensbeeld vaak te negatief is, verwrongen door cynisme. Maar door te zeggen dat we van nature deugen slaat hij de plank weer mis, en maakt hij eigenlijk dezelfde fout als de cynici doen. Of we goed of slecht zijn, is niet de juiste vraag; de vraag die je moet stellen is wat doen we nu? Hoe vormen we onszelf nu door onze daden, woorden en gedachten?
“Laat men het kwaad niet onderschatten:
‘Het zal niet bij mij terugkeren’
Door het vallen van waterdruppels
wordt een hele waterkruik gevuld.
Een dwaas wordt met het kwaad gevuld,
ook al vergaart hij het beetje bij beetje.
Laat men het goede niet onderschatten:
‘Het zal niet bij mij terugkeren’
Door het vallen van waterdruppels
wordt een hele waterkruik gevuld.
Een dwaas wordt met het goede gevuld,
ook al vergaart hij het beetje bij beetje.”
(De Boeddha, Dhp. 121-122; cursief is van mij)*
Tekst Sander Oudenampsen, LP (Khemadhammo)
Illustraties: Arnold Meert
Paperback
Druk 1
Verschijningsdatum september 2019
Aantal pagina’s 528
Auteur Rutger Bregman
Uitgever de Correspondent Bv
EAN 9789082942187
Djana Mileta zegt
Heel mooi artikel !
Dank !
Arjan Schrier zegt
Met plezier gelezen. Dank
Henk van Kalken zegt
Goed geschreven, al denk ik een beetje anders over dualistische begrippen als goed en kwaad…