In zijn roman ‘Het bal in het Kremlin’ van Curzio Malaparte staan prachtige passages over over onze nood aan religie. In zijn tijd werd religie nog onvermijdelijk vernauwd tot godsdienst vanwege de almacht van de kerk. De roman speelt zich af in de jaren dertig van de Sovjet-Unie, waar je als communist uiteraard ook atheïst hoorde te zijn. Malaparte laat in het midden of hij gelovig is maar voert in heel de roman opvallend veel ironiserende gesprekken over geloof, over het overal aanwezige lijden, en vooral over Christus als rolmodel voor de vele mensen die zich opofferen om het lijden van anderen te dragen en zelfs over te nemen. Hij merkt op hoe ook in het goddeloze Rusland veel mensen het lijden van anderen oprecht dragen en overnemen, terwijl anderen uit angst doen alsof en in feite enkel hun eigen hachje proberen te redden onder het terreurbewind.
Zo voert Malaparte een gesprek met mevrouw Kamenev, de zus van de toen verbannen, later vermoorde Trotski. Mevrouw Kamenev is bang voor het lot van haar broer en, door de zuiveringen die Stalin voortdurend en schijnbaar willekeurig laat uitvoeren onder de communistische elite, is zij uiteraard ook bang voor haar eigen status. Op dat moment is ze zelf nog altijd een hoge functionaris en doet zich dus atheïstisch voor. Malaparte is een Italiaanse journalist en schrijver en kan het zich als gast van het regime veroorloven om af en toe provocerend christelijke waarden te verdedigen.
Mevrouw Kamenev roept op een bepaald moment uit dat Christus blind is. Malaparte voert hartstochtelijk aan dat Christus geen ogen heeft maar niet blind is. Dat hij onze ogen nodig heeft om naar de wereld te kijken. Dat hij zich diep in ons verschuilt.
En dan volgt deze passage waarin Malaparte al even hartstochtelijk een op het eerste gezicht omgekeerd standpunt inneemt:
‘De mensen kunnen niet alleen zijn. Ze kunnen geen mensen zijn. Ze kunnen niet gelukkig zijn zonder God. Ze hebben voortdurend nieuwe bewijzen, nieuwe tekens, nieuwe wonderen nodig. Ze willen dat God zich daarin verraadt, dat hij in die wonderen zijn gezicht toont. De moderne wereld hunkert naar wonderen. Ze weten niet dat de mensen gelukkig kunnen zijn zonder bewijzen, gelukkig zonder zich te verlaten op God, gelukkig op zichzelf.’
Bij het afscheid van mevrouw Kamenev zegt Malaparte zachtjes tegen haar:
‘U gelooft in God.’
‘Madame Kamenev draaide zich om, keek me langdurig zwijgend aan, en in haar kille, grijze ogen stierf iets in alle tederheid. “Ne soyez pas ridicule,” zei ze.’
Malaparte was eerst fascist, werd later communist en belandde tenslotte onder het regime van Mussolini in de gevangenis. Later zag hij scherp hoe ook het communisme onder Lenin en Stalin een dictatuur werd en hoe de partijkaders zelfs alle tekenen van een aristocratie vertoonden. Met deze roman toonde hij aan dat een revolutie die enkel materialistische waarden heeft en de mensen enkel op zogenaamd wetenschappelijke wijze benadert, ten onder gaat aan dezelfde innerlijke leegte en willekeur, aan hetzelfde machtsmisbruik als dat van haar vijand, het kapitalisme.
De standpunten die Malaparte in zijn roman inneemt tegenover geloof konden dan weer boeddhistisch zijn. Boeddha liet ook wijselijk in het midden of er al dan niet een God bestaat. In veel soetra’s verhaalt hij met evenveel gemak over goden, demonen, engelen en vorige levens als wanneer hij systematisch uiteenzet hoe je de fenomenen van de meer ‘gewone’ aspecten van onze psyche en maatschappij kan analyseren. Wat is ‘gewoon’ anders dan de beperking van de realiteit tot dat wat we menen te kennen?
Boeddha noemde zichzelf verlicht maar mat zich nooit een verheven, laat staan een goddelijke status aan. Hij trapte nooit in de val van deelname aan wereldse, noch van streven naar religieuze macht. En nu hij dood is, heeft hij onze ogen nodig om naar de wereld te kijken.