Het is avond en ik rij met mijn dochter en mijn kleinzoon Oskar naar huis. Oskar is vijftien maand oud en sinds kort gefascineerd door de maan. We zien boven de horizon een volle, oranjekleurige maan verschijnen en we stoppen. Het jongetje was altijd al druk en hevig en is sinds een tijdje nu ook opgewonden door de nieuwe mogelijkheid om te spelen met klanken en zelfs woorden. Als we uitstappen en naar de maan wijzen, verstilt hij meteen. Hij kijkt en verzinkt helemaal in het hemelobject. Met zijn drieën genieten we van de schoonheid, de rust en het mysterie dat daar hangt.
Waarom fascineert de maan ons zo? Voor Oskar is het wellicht door haar kleur, haar stilte en door het zachte licht dat daar zomaar in de hemel hangt. Zo heel anders dan de zon die te fel is om rechtstreeks naar te kijken. Anders dan een lamp die vlakbij is en waarvan je de afmetingen kan inschatten. Oskar kan niet weten dat de maan driehonderdduizend kilometer ver rond ons draait en in feite een grote steenhoop is die op aarde eb en vloed veroorzaakt, en die het soms kan doen stormen. Hij hoeft het niet te weten, het kind voelt waarschijnlijk wel hoe massief de bol in wezen is en hoeveel kracht er van uitgaat.
Alleszins worden we er met zijn drieën stil van. De stilte van poëzie, de wereld van slaap en droom, de rust van inkeer en meditatie. Zou het voor ons volwassenen niet gaan om het vertrouwen dat we voelen als we de maan, de zee, bergen of wolken ervaren? Alles gaat voorbij, ooit ook ons leven, maar zij blijven. In een hectisch leven waarin we elke dag opnieuw onze plaats moeten vinden is de maan vanavond een ankerpunt, een trouwe compagnon die rust en troost biedt. Onze voorouders in de middeleeuwen en in de prehistorie keken naar dezelfde maan. Mensen aan de andere kant van de wereld zien dezelfde maan. De maan verenigt ons over tijd en ruimte.
Wetenschappers die zich moeten houden aan feiten en logica kunnen lyrisch worden van elektronen, meteorieten en zwarte gaten. Hoe meer we er over weten, hoe sterker we ons bewust worden van onze nietigheid en tijdelijkheid. Wij zijn ook wetenschappers als we mediteren. Als we verstillen en iets nauwlettend onderzoeken, maakt het object van meditatie niet uit. Of we ons nu concentreren op een elektron, een kaars, onze binnenwereld of op de maan, we krijgen de kans om ons te realiseren wat een voorrecht het is om even in deze unieke, menselijke vorm te wonen. Een vorm die zich bewust kan zijn van al deze wonderen rond ons en binnen onszelf. We kunnen al deze fenomenen bestuderen, deels verklaren en soms zelfs beheersen. Maar we zijn ons pas volledig bewust als we er in opgaan, en er mee samenvallen. En meteen ook weer uit die eenheid vallen.
Met deze laatste vaststelling eindigt het bereik van mijn woorden. Vanaf hier kan ik enkel dankbaar zijn voor de stilte, het niet weten en de verwondering die mijn kleinzoon me aanbood om nog eens goed naar de maan te kijken.