Chef is bezig aan de -fysiek- laatste periode van zijn leven. Gisteren was hij ineens bang om bang te zijn als de man met de zeis hem komt halen.
Chef vertelt ons dat hij al enkele malen de dood in de ogen heeft gekeken. Maar nooit een bijna-dood-ervaring heeft gehad. Dat kan zijn omdat Chef helemaal niet bijna-dood was toen hij in een wrak op de rijksweg lag of toen er op hem werd geschoten of in een ziekenhuis gereanimeerd werd vanwege een prop in de bloedbaan. Het kan ook zijn dat Chef nooit een bijna-dood-ervaring zal krijgen omdat hij tot het percentage mensen behoort dat die ervaring nooit heeft. Of zijn die mensen ook nooit bijna-dood geweest? Het leven valt niet mee, zegt Chef. Hij schudt zijn hoofd, waarop het haar al grijs wordt.
Vorige week vertelde hij aan een vriendin dat hij ooit bijna verdronken was in een sloot in Terbregge, toentertijd een agrarisch gebied buiten Rotterdam. Zijn vader had daar een groot stuk grond, met fruitbomen, bedden met sla en kool, aardbeien, prei, struiken met bessen- geërfd van zijn vader, een befaamd bloemkweker.
Het kwam zo.
Om de gewassen te besproeien liepen er vaarten en sloten door het gebied. Ook bedoeld om overtollig water naar de boezem af te voeren. Over die vrij diepe sloten lagen planken, die de ene oever met de andere verbonden. Chef, hij zal een jaar of vier zijn geweest, liep met zijn twee jaar jongere broertje, over zo’n loopplank- broertje viel er vanaf in de sloot en trok Chef aan zijn benen mee het water in. Er was geen mens te zien die hulp kon bieden.
Het was stil onder water. Chef zag kroos, groen kroos, wat waterdiertjes En een lichte weerschijn van de dag onder water. Zijn broer zag hij niet. Zijn moeder Grietje kwam de dijk op- of ze iets had gehoord weet Chef niet meer. Ze haalde haar kinderen uit het water- ze trok ze eruit aan hun haren die nog net boven water staken toen ze weer boven kwamen, vertelde ze later, en gaf ze een klap. Een liefdevolle klap.
Dat was het dan.
Wie redde ze het eerst, vroeg de vriendin.