Ik leef heel eenvoudig
tussen de bomen en het gras.
Vraag me niet naar illusie of verlichting,
ik ben slechts een oude man, die glimlacht om zichzelf.
Ik doorwaad de bergbeken op mijn dunne beentjes,
en bij mooi weer trek ik er met mijn tas op uit.
Zo is mijn leven, maar de wereld is me niets verschuldigd. 1
Taigu Ryokan is al een tijd mijn lievelingsdichter. Hij leefde van 1758-1831 en is nog altijd populair in Japan. Ryokan was een boeddhistische zen monnik, maar hij verliet het klooster en leefde een groot deel van zijn leven als kluizenaar. Hij bedelde om eten en woonde in een kleine hut. Ryokan is de naam die hij bij zijn wijding tot monnik kreeg, het betekent zoiets als ‘goed en ruimdenkend’ (met dank aan Frits Vos). Taigu, zijn andere religieuze naam, betekent ‘Grote dwaas’ – waarbij ‘groot’ ook de betekenis van ‘groots’ heeft. Deze naam komt waarschijnlijk uit de eerste regel van het gedicht dat zijn leraar Tainin Kokusen (1722-1791) hem gaf bij zijn realisatie, samen met een houten wandelstok waarmee hij de zenleer op symbolische manier aan Ryokan overdraagt. Ryokan heeft dit gedicht zijn leven lang gekoesterd:
Ryokan! Zo prettig om als een dwaas te zijn,
dit maakt je Weg groots en onmetelijk.
Vrij en blij, de dingen mogen hun eigen gang gaan –
wie kan dat bevatten?
Daarom geef ik je deze stok van wilde blauweregen.
Dat je de vredige rust van een middagdutje mag ervaren
als je hem ergens tegen een muur zet.2
De gedichten van Ryokan zijn eenvoudig, geïnspireerd door de natuur waarin, waarmee en waarvan hij leeft, en persoonlijk. Tegelijkertijd overstijgen zij het persoonlijke vaak en kennen ze de weidsheid van het berglandschap waarin Ryokan leeft en de helderheid van geest van iemand die de aard van de werkelijkheid doorschouwt en zich niet langer laat bepalen door gedachten, gevoelens en materiële zaken als armoede, kou, honger, eenzaamheid en ouderdom. Maar hij kent al die genoemde ongemakken wel en hij kan hier ook behoorlijk last van hebben. Dat beleef je als lezer mee. Niets menselijks is Ryokan vreemd, maar in tegenstelling tot de meeste mensen, is hij geen speelbal van de ongemakken en geneugten van het leven.
Ryokan speelt liever een soort kaatsbal of verstoppertje met de kinderen, dan dat hij met monniken over zen discussieert. Het is goed om zijn leven als kluizenaar niet te romantiseren, want het was ook hard en zwaar, zeker gedurende de lange winters. Maar Ryokan kende de vervulling die genoeg heeft aan zichzelf en dit lees je terug in veel van zijn gedichten – ook al gaan ze over de lastige omstandigheden waarin hij leeft. Als ik zijn gedichten lees, ervaar ik vaak een grote tevredenheid en voldoening, alsof ik opgenomen wordt in de weidsheid die hij met woorden schept.
- Uit: Between the floating mist – poems of Ryokan, translated by Dennis Maloney & Hide Oshiro, White Pine Press, blz. 21. Vertaling Ronald Hermsen ↩
- Uit: Great Fool – zen master Ryōkan, Poems, Letters and Other Writings, Translated with Essays by Ryūichi Abé and Peter Haskel, University of Hawai’i Press, 1996, blz 106. Vertaling Ronald Hermsen ↩