Laatst sprak ik een echte stedeling die, omdat hij toevallig in Amsterdam geboren is, zijn hele leven alleen nog maar in de stad had gewoond en alleen het stadse leven kende. Misschien had hij nog net een middag in een stampvol Vondelpark of Oosterpark doorgebracht. Na een tripje naar de open natuur op de Veluwe kwam ik het Centraal Station uitgelopen. De stedeling sprak me aan en zei: ‘Hey, waar kom jij zo vandaan?’
‘Oh’, zei ik, ‘Ik ben net in de natuur geweest.’
‘De natuur?’ riep de Amsterdammer. ‘Wat bedoel je daarmee? Er is geen natuur, zoiets heb ik nog nooit gezien. De natuur is niets.’
‘Nou’, zei ik vriendelijk, ‘Als je dat wil denken, dan mag dat uiteraard; niemand kan je daarvan weerhouden. Maar ik ben er hoe dan ook geweest.’
‘Och kom’, zei de stedeling. ‘Zeg eens wat zinnigs. Hoe ziet die natuur eruit, zijn er duizenden mensen die er wonen en werken?
‘Nee’, zei ik, ‘er zijn niet duizenden mensen die er wonen en werken.’
Daarop vroeg de stedeling: ‘Rijden er dan auto’s, bussen en trams doorheen?’
‘Nee’, zei ik, ‘er rijden geen auto’s, bussen en trams doorheen.’
‘Staan er grote stenen gebouwen?’
‘Nee, er staan geen grote stenen gebouwen.’
‘Kan ik er naar een theater om een optreden te zien en naar een bioscoop om een film te kijken?’
‘Nee, er zijn geen theaters om een optreden te zien en geen bioscopen om een film te kijken.’
‘Kun je er dan naar een restaurant of winkel gaan en geld ruilen voor eten of andere spullen’, zei de stedeling ongeduldig.
‘Nee, zover ik het heb gezien zijn er geen restaurants en winkels waar je geld kunt ruilen voor eten of andere spullen’, antwoordde ik naar eer en geweten.
‘Ha, zie je wel’, zei de stedeling triomfantelijk. ‘Zei ik niet dat die natuur van jou niets is? Ik heb je net gevraagd, en jij hebt geantwoord, dat er niet duizenden mensen wonen en werken, dat er geen auto’s, bussen en trams doorheen rijden, dat er geen grote stenen gebouwen, theaters, bioscopen, restaurants en winkels zijn. En als al deze dingen er niet zijn, dan kan het toch alleen maar niets zijn?’
‘Okay, okay’, zei ik, ‘Als jij vastbesloten bent om te denken dat de natuur niets is, dan moet je dat maar blijven denken. Maar iedereen die weet wat de stad is en wat de open natuur is, zou zeggen dat je een onnozele stedeling bent’, waarna ik hem een fijne dag wenste en verder liep.
Het moraal van dit verhaal? Je kent alleen wat je kent, meer niet. En het gaat nooit helemaal lukken om aan iemand die alleen de stad kent uit te leggen wat de open natuur is. En het gaat die stedeling nooit helemaal lukken om te begrijpen hoe de open natuur is, zolang hij uitsluitend door de stad dwaalt. De enige optie is dat de stedeling zelf naar de natuur gaat, om het zelf te ervaren. Als hij dat had gewild, had ik hem wel de weg kunnen wijzen. Dan is het bijzonder handig als hij mijn aanwijzingen vertrouwt, anders twijfelt hij bij elke splitsing of hij links of rechts zal gaan. En dat maakt de reis alleen maar langduriger en vol omwegen. Maar mocht hij onderweg om wat voor reden dan ook toch verdwalen, dan hoop ik dat hij in ieder geval van zijn omgeving geniet. Fijne dag nog!
© Copyright (kuch kuch) Boeddhistische Omroep Stichting / Ferry van Haastert