Je kunt dus alleen van landschap spreken als er sprake is van een niet-geconcentreerde – een niet-gefocuste – blik, die ronddwaalt. De blik moet zwerven om het landschap te laten verschijnen. En ziedaar, vanaf de Pont de Sully, een brug verder, begint er iets te veranderen: er is nu niet alleen meer “uitzicht” op, maar er begint zich landschap samen te stellen. De blik focust zich niet langer op een object (het monument), maar er duiken elementen of samenstellende delen op, tegenover elkaar en in onderling verband. Je ziet het horizontale van water in beweging en de vaste verticale vorm van de torens, de weelderige bladertooi van de bomen langs de oever en de prozaïsche rechtlijnigheid van het langsrijdende verkeer. Hier speelt niet alleen afstand een rol, maar, juist omdat ze verder weg liggen, krijgen tegenovergestelde factoren verband. Ze spreiden zich uit en voegen zich op gelijke voet weer samen. Ze verleiden de blik om niet meer “op” iets te rusten, maar om van het een naar het andere te dwalen of liever tussen de dingen in. François Jullien beschrijft aldus op bladzijde 30 van zijn boek Vivre le paysage hoe hij in Parijs vanaf de Pont de l’Archevêché en de Pont de Sully naar de Notre Dame kijkt en hoe er voor zijn ogen een landschap ontstaat.
Er zijn volgens de schrijver drie factoren die een landschap laten ontstaan: het moet iets eigens hebben waardoor het zich onderscheidt van het uitzicht, het moet een beweging bevatten met variatie en spanning en er moet diepte in verschijnen (bladzijden 148 – 149). Doordat het landschap uniek is geeft het toegang tot de wereld. Het moet het bijzondere zijn waarin het algemene zich manifesteert. Hierdoor ervaart de beschouwer in de ontmoeting zichzelf als een uniek bestaand ik. De variatie in het landschap is ook belangrijk, het stimuleert volgens de schrijver de vitaliteit van de beschouwer (bladzijde 164).
Een vergeten ervaring van verbondenheid
Jullien is een bekende Franse filosoof en sinoloog, die een indrukwekkend oeuvre op zijn naam heeft staan. Hij is echter niet helemaal onomstreden vanwege zijn onvoorwaardelijke liefde voor de Chinese cultuur en zijn opvatting dat deze superieur is aan de westerse. Hier geeft hij ook in dit boek weer blijk van, maar belangrijker is dat hij de aandacht wil vragen voor een bijzondere ervaring die juist in onze tijd volledig vergeten lijkt te zijn: de ervaring van opgenomen te zijn in een landschap.
Het landschap doet namelijk wat met je, het is iets anders dan een uitzicht, want je maakt er deel vanuit. Het is een plaats van uitwisseling. Het is dus een ervaring van de wereld die niet als een foto is, maar waarin je kunt dwalen, verdwalen en jezelf kunt verliezen. Het ontstaat als je met je omgeving in wisselwerking treedt en je daaraan overgeeft. Een landschap bekijk je met je ogen: je ogen leiden je rond, zij zijn de baas. Dat is iets anders dan wanneer je met een vooropgesteld doel naar iets kijkt, want dan gebruik je je ogen alleen als instrument (bladzijde 35).
Jullien is erg enthousiast over de Chinese opvatting van het landschap, die veel vloeiender is en openstaat voor de tegenstellingen zoals hoog en laag, vast en vloeiend. Ik vraag me dus af of deze Chinese opvatting over wat wij landschap noemen voordelen heeft ten opzichte van de Europese traditionele manier van kijken, schrijft hij op bladzijde 39. Twee bladzijden verder legt hij uit: Daarbij vraag ik mij af of er in de Chinese benadering van wat wij landschap noemen … niet een fertiliteit schuilt. Een fertiliteit die wij alleen maar zouden hoeven te wekken uit zijn atavisme. De Chinese traditie… heeft die fertiliteit eveneens laten verdrinken.
Jullien zoekt dus inspiratie bij een Chinese romantische traditie, die volgens hem in China algemeen werd gedeeld en hij wil zo het landschap in Europa uit het slop halen. Hij doet dit in acht hoofdstukken, waarbij hij eerst de specifieke eigenschappen van het landschap beschrijft, vervolgens de Chinese omschrijving van berg en water toelicht, dan het levendige en gevoelsmatige aspect van het landschap en de geest van het landschap. De laatste drie hoofdstukken gaan over de spanning tussen de elementen, het unieke karakter van het landschap en de innige band die tussen beschouwer en landschap ontstaat. Volgens Jullien is het kenmerkende van de Europese schilderkunst dat deze werkt volgens een compositie van samenstellende delen. De Chinese schilderkunst werkt daarentegen met paren van tegenstellingen die elkaar wederzijds bepalen. Jullien laat zien dat dit ook in de Chinese dichtkunst het geval is.
Het Chinese wereldbeeld kent volgens de schrijver geen metafysische laag, alles is hier, dus worden de dingen gezien met een waaier van mogelijke manifestaties (bladzijde 64). Je zou kunnen zeggen dat de dingen niet worden beschouwd vanuit een verborgen essentie maar vanuit de vraag wat ze ons te zeggen hebben. Daarbij merk ik wel op dat dit nogal veel is, waardoor dit zegbare wordt versimpeld door traditionele clichés. Er zijn een beperkt aantal klassieke landschappen die elke student uit den treure moet proberen na te schilderen. In elk geval is het geschilderde landschap een veelheid van mogelijkheden waarin je je kunt verliezen, waardoor je de energie (qi, 气 ) van het landschap in je kunt opnemen.
De boeddhanatuur in het landschap
Als je het landschap binnengaat dringt het landschap daarom ook bij jou binnen (bladzijde 80). Het opent een nieuwe tussenruimte. Dit is volgens Jullien in Europa onderbelicht gebleven. Het landschap toont echter door zijn pure uitwendigheid het intieme in de beschouwer.
De kwestie van het landschap wordt [in Europa], strikt subjectief, teruggebracht tot de overheersende categorieën smaak en beoordeling, en kan nog steeds niet zelf benaderd worden vanuit eigen roeping en behoeftes. Want omdat mogelijk te maken is het nodig, niet om telkens meer te doen (nog verder uit te pluizen) [de distinguos], nog meer te construeren en verder te overtreffen (de voorwaartse beweging, die de filosofie in Europa aanjaagt), maar liever ont-doen, meer onze rede deconstrueren en terugkeren op onze schreden. Alsmaar weer dieper terug naar de oorsprong van de mogelijke aannames en in de plooien van ons denken omdat ze ontvouwen – en ons denken beschikbaar te maken voor het landschap ..[h]et [landschap] Haalt de muur omver, waarachter het Ik zich onafhankelijk (psychologisch) verschanst en geeft op hetzelfde moment dat Ik aan de wereld terug (bladzijde 86 – 87)..
Het feit dat de scheiding tussen “mij” en de “wereld” opeens verdwijnt, of liever afbrokkelt, om landschap te laten ontstaan; dat er contact groeit en spanning ontstaat door “mij” een, tussen het innerlijk en het uiterlijke, die partners zijn geworden; dat ik mijzelf fenomenologisch waarnemen, niet meer psychologisch maar als factor, een intiem gesprek met een omgeving die zich onbegrensd laat vangen; en dat er niet meer moeizaam met psychische met het fysieke overeen hoeven te laten stemmen: dat alles is geenszins te wijten aan een vorm van “materialistische” reductie, wat men misschien aanvankelijk wantrouwig dacht. Wat de ontmoeting in het hart van het landschap mogelijk maakt, en wat het landschap begrijpelijk maakt, is niets dat het ik afziet van zijn “spirituele kwaliteit” (en ook niet het tegenovergestelde, namelijk dat de wereld “vergeestelijkt” wordt – Je moet de natuur ook niet verpersoonlijken). Maar het wordt mogelijk doordat het “ik” en de “wereld” een verbinding aan kunnen gaan (bladzijden 96 – 97).
Want wat leert de Wijze (de Boeddha) ons nu eigenlijk als zijn onderricht bevrijd is van alle rituelen of dogmatische warboel…? dat iedereen in zichzelf toegang heeft tot de “Boeddha-natuur”… “door je geest te ontplooien en dat is alles” (bladzijde 121).
Een gedreven schrijver
Jullien heeft dus een duidelijke boodschap, maar hij wordt hier en daar nogal uitbundig. Hij strooit daarbij overvloedig en slordig met Chinese karakters om zijn boodschap kracht bij te zetten. Daarbij geeft hij zijn lezers geen enkele ruimte, terwijl hij dit in het landschap juist zozeer aanbeveelt. De begrippen in zijn tekst zijn eng en muurvast omheind: een tuin IS volgens hem alleen maar een ommuurde ruimte, een landschap IS een opening naar de wereld, een Chinees landschapsschilderij IS een verademing en een Europees IS niet meer dan een afbeelding, enzovoort. Het vloeiende dynamische aspect van het landschap is in zijn boek ver te zoeken. Bovendien SCHRIJFT hij alleen maar over het landschap, hij laat niets ZIEN want het boek ontbeert elke vorm van illustratie.
Op bladzijde 177 komt de klap op de vuurpijl: daar schrijft hij dat de landschapsschildering in China pas in de zesde eeuw in zwang kwam toen de belangstelling voor het daoïsme verminderde. Toen men met andere woorden minder de natuur in ging, werd het schilderen ervan pas populair. Bovendien schilderde men geen bestaande landschappen maar geïdealiseerde. De schilder was een confucianistische intellectueel, die thuis in zijn atelier de hoogtepunten van zijn wandelingen of die van anderen tot een enkel landschap versmolt. De schilderijen werden vervolgens door andere intellectuelen thuis opgehangen als middel om erin weg te dromen en zo te ontspannen na een drukke dag van ambtelijke arbeid (https://emagazine.aggv.ca/escapism-through-chinese-landscape-painting/). Jullien jaagt met andere woorden een confucianistische droom na, geen wonder dat hij zoveel verschillen met de Europese schilderkunst ziet!
De vertaling is met veel zorgvuldigheid gemaakt. De vertaalsters verduidelijken hun vertaling met korte samenvattingen aan het begin van elke paragraaf en bovendien vermelden ze bij moeilijk vertaalbare Franse woorden telkens het origineel. De Franse tekst is niet erg toegankelijk geschreven. Jullien heeft de neiging tot bombast: lange zinnen en veel moeilijke woorden, hij wil graag indruk maken. De lange gecompliceerde zinnen zijn in de vertaling gehandhaafd om zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven. Dit is een keuze, maar het wringt wel een beetje met het Nederlandse taalgebruik en maakt van het boek geen makkelijke lectuur, zeker voor de huidige gebrekkig lezende generatie.
De positieve kant is dat het boek wel met veel enthousiasme is geschreven en dat maakt veel goed. Het is een genot om je even door dit enthousiasme te laten meeslepen en je te verdiepen in de subtiele beschouwingen van de Chinese schilderkunst die het boek wel degelijk te bieden heeft. Je krijgt er heimwee van. Uiteindelijk is de esthetiek van het Chinese landschap sinds de opkomst van de toeristenindustrie aldaar sowieso een zaak van vervlogen tijden. Voor een bredere beschouwing hebben we nog altijd het boek van Ton Lemaire: Filosofie van het landschap.