Het lijkt wel of er steeds meer ellende op ons afkomt. Oorlogen, vluchtelingen , terrorisme, uitputting van onze aarde, rijken die steeds rijker worden en steeds meer arme mensen aan de andere kant. Dieren die uitgebuit en in gruwelijke omstandigheden moeten leven.
En het lijkt ook wel of we er een beetje murw van worden. Een soort collectieve moeheid.
Als boeddhist zeg ik regelmatig: ‘Ik beloof alle levende wezens te redden.’ En dat houdt voor mij in dat ik beloof om me niet van de ellende af te keren.
En natuurlijk zit daar de filosofie achter dat, omdat ik niet afgescheiden ben van alles wat om me heen is, dat als ik mezelf red, ik tegelijkertijd alles en iedereen om me heen red. Dus ik moet eerst mijn eigen ellende onder ogen zien. Dat kleine ikje bekijken dat me er nog van weerhoudt verlicht te leven.
Het ikje dat zich soms af wil sluiten voor alle ellende. Dat moe wordt van al die toestanden. Maar ook het ik dat verontwaardigd en boos wordt op bijvoorbeeld de mannen van Boko Haram die kleine meisjes verkrachten. Of kwaad word over de mensen van Shell die complete natuurgebieden verwoesten. Want dan distantieer ik me ook. Dan redeneer ik ook in ‘zij versus ik’.
Alle levende wezens redden betekent voor mij dus niet me af te scheiden, maar juist te voelen dat ik alles en iedereen ben, dat ik daar niet los van ben. Dat ik het varken ben in de bio- industrie. Maar ook de boer die dat varken laat lijden. Dat ik de IS-strijder ben en ook de vluchteling. Dat ik de topmanager ben van een bank met een salarisverhoging van meer dan 8000 euro per maand. En ook de bijstandsmoeder die elke keer weer een stukje maand overhoudt.
Een enorme inspiratie voor mij is het bekende gedicht van Thich Nath Hanh: “Noem me bij mijn ware namen.” Een gedicht dat me tot tranen toe roert en zo hartverscheurend mooi eindigt met de zin: ‘dat de deur van mijn hart open kan blijven. De deur van mededogen”.
Noem me bij mijn ware namen.
Zeg niet dat ik morgen zal vertrekken,
want vandaag zelfs kom ik voortdurend aan.
Kijk goed: ik arriveer elke seconde
als een knop aan een lentetak,
als een jong vogeltje met tere vleugels,
dat leert zingen in zijn nieuwe nest,
als een rups in het hart van een bloem,
als een juweel verborgen in een steen.
Ik blijf komen om te lachen en te huilen,
te vrezen en te hopen.
Het kloppen van mijn hart is de geboorte en de dood van al wat leeft.
Ik ben het eendagsvliegje dat zich vlak boven de rivier ontpopt en ik ben de vogel die, als de lente komt, bijtijds arriveert om het vliegje op te eten.
Ik ben de kikker die vrolijk rondzwemt in het heldere water van de vijver en ik ben de ringslang die onhoorbaar nadert en zich met de kikker voedt.
Ik ben het kind in Oeganda, vel over been,
mijn benen zo dun als bamboestokjes
en ik ben de wapenhandelaar
die dodelijke wapens aan Oeganda verkoopt.
Ik ben het twaalfjarig meisje,
vluchteling op een klein bootje,
dat overboord springt,
na verkracht te zijn door een zeerover.
En ik ben de zeerover, mijn hart nog niet in staat tot liefde en begrip.
Ik ben een lid van het Politbureau,
met onbeperkte macht in mijn handen.
En ik ben de man die, langzaam stervend in een heropvoedingskamp, zijn “bloedschuld” aan zijn volk moet betalen.
Mijn vreugde is als de lente, zo warm
dat zij bloemen doet bloeien langs alle paden van het leven.
Mijn pijn is als een rivier van tranen, zo vol
dat zij vier oceanen vult.
Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen
zodat ik al mijn huilen en lachen tegelijk kan horen,
zodat ik kan zien dat mijn vreugde en pijn één zijn.
Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen,
zodat ik kan ontwaken
en de deur van mijn hart open kan blijven,
de deur van mededogen.