In de eerste leerrede van de Boeddha na zijn ontwaken sprak hij over de vier edele waarheden: er is lijden in het leven en de oorzaak van het lijden komt door gehechtheid (klesha, Sanskriet). De derde waarheid is dat het lijden wordt opgelost door het achtvoudige pad te gaan van ethische regels: juiste spreken, denken en juiste levensonderhoud, geestelijke discipline, juiste inspanning, meditatie en concentratie en wijsheid, het juiste begrip en de juiste kennis.
De tweede leerrede ging over drie kenmerken van het bestaan: dukkha, lijden, anicca, vergankelijkheid en anatta, geen zelf. Lijden is inherent aan leven, we krijgen met ziekte, ouderdom en dood te maken. Dat is het niet alleen; in ons dagelijks leven is er ook een aanhoudend gevoel van onvoldaanheid dat lijden veroorzaakt, waardoor we ons niet goed voelen. Tweede kenmerk is dat het leven onbestendig is en vluchtig. Alles gaat voorbij! Derde kenmerk is dat er geen zelf is. Alles in het leven is onderworpen aan deze drie kenmerken van bestaan. Onze gedachten, emoties, relaties met mensen, alles verandert voortdurend, niets beklijft. We weten dat en toch gedragen we ons er meestal niet naar. Als we bewust leven vanuit deze kenmerken, dan maken we ons niet meer zo druk om allerlei dingen en staan we er ontspannener in.
De eerste twee kenmerken dukkha en anicca zijn feitelijke constateringen over de werkelijkheid zoals die is. We weten dat het leven onbestendig is, het zit vol onverwachte gebeurtenissen, iedere dag opnieuw in het groot en in het klein. We snakken naar vrede maar leven met oorlogen. Zoals het buitensporige geweld in Gaza en de Palestijnse gebieden, sinds de oorlog zijn er in Gaza meer kinderen dood dan wereldwijd in vier jaar tijds[1]. Zoals de oorlog in Oekraïne en ‘stalinisering’ van Rusland, gelegitimeerd door de patriarch van de Russisch orthodoxe kerk, waar mensen die een gevaar voor het systeem vormen op brute wijze worden uitgeschakeld[2]. Naast al het overige oorlogsgeweld dat hier ongenoemd blijft en de klimaatschade door overstromingen, toenemende droogte en natuurbranden[3] wat weer enorme vluchtelingenstromen op gang brengt. Door uitbuiting van de aarde zijn we daar grotendeels zelf als mensheid medeschuldig aan. In het klein hebben we met onze persoonlijke misère te maken. Het ego speelt hierin een grote rol, omdat het zich een zelf toedicht en het leed ‘naar zich toetrekt’[4]. Maar er is geen essentie als een zelf[5]. ‘We zijn vormen van bestaan’: “een tijdelijke manifestatie van het eeuwige zijn”[6].
‘Geen zelf’ is de kern van de ontdekking van de Boeddha op het moment van zijn ontwaken, zo’n 2500 jaar geleden. In de Hartsoetra[7] lezen we dat we vormen van bestaan zijn: ‘vijf in getal en de wezensgrond daarvan is leeg’. Wij bestaan uit vijf geledingen of skandha’s in het Sanskriet, die zijn samengesteld uit nāmarūpa: rūpa is het fysieke stoffelijke lichaam, nāma omvat onstoffelijke delen, zoals voelen, denken, motivatie en gewaarzijn. Deze verzameling van stoffelijke en onstoffelijke elementen, aangevuld met de zes zintuigen: zien, horen, ruiken, proeven, tast, waarneming/ bewustzijn, noemen we ‘ik en mij’. Op zich is het in het dagelijks leven natuurlijk wel heel praktisch om er het label ‘ik’ aan te hangen en het label een naam te geven. In absolute zin is het volgens de Boeddha een dwaling, want in essentie is er geen vaste kern als een zelf. We spreken daarom van ‘leegte’ als de ultieme aard van de werkelijkheid. Ons lichaam en onze geest produceren continue lichamelijke en geestelijke processen. Met het bewustzijn creëren we op basis van prikkels van zintuigen een zelf, een ‘ego’. Het is de belangrijkste oorzaak van alle lijden, omdat het ego de neiging heeft zich te identificeren met elke opkomende gedachte en gevoel. Op het kussen zitten we daarom met steeds minder ik. Dat is de beoefening, we onderzoeken de werking van de geest, nemen gedachten waar zonder er iets van te vinden, zonder te oordelen, we laten gedachten los en gaan steeds weer terug naar de ademhaling tot diep in de onderbuik. Alle denken laten we afdalen tot diep in de buik en nog dieper, tot diep in de aarde. We zitten met steeds minder ik om uiteindelijk te ‘sterven aan het zelf’.
Toen de Boeddha in Bodh-Gayā tot ontwaken kwam sprak hij de woorden: ‘met mij is iedereen ontwaakt; de aarde is mijn getuige’. [..] ‘Er is het ongeborene en onvergankelijke!’, er is de ware natuur of boeddhanatuur. Iedereen krijgt die natuur bij de geboorte mee. Tegelijk met zijn ontwaken kwam de Boeddha tot het inzicht dat niets op zichzelf bestaat, we noemen dat: pratītya-samutpāda. Het is als het net van Indra waar niemand uit kan vallen en waarin alles met alles is verknoopt. Wij zijn allen als een diamant in één van de hoeken van het net en iedere diamant op elke hoek van het net reflecteert in de volgende en volgende diamant. Door dit vangnet zijn we ten diepste met elkaar verbonden, afhankelijk bestaan. Simpel gezegd betekent dit dat wij bestaan dank zij alles wat eraan vooraf ging, zonder begin en zonder einde, dankzij de inspanningen van onze ouders en voorouders. Dankzij de aarde, de zon, de maan, regen en ecosystemen en voorouders is er water en leven op aarde; is er voedsel, het is één grote keten van oorzaak en gevolg, die voortkomt uit dezelfde bron: als dit er is, dan is er ook dat. Als dat er niet is, dan is ook dat er niet…We leven in de relatieve werkelijkheid van het dagelijks bestaan in het besef van de absolute ‘onzichtbare’ werkelijkheid.
Jane Goodall[8] beschrijft een ervaring van een samenvallen van de relatieve en absolute werkelijkheid. In het hoofdstuk Wij zijn niet alleen uit Bezielde Kosmos van Ervin Laszlo deelt ze haar ervaring van ontlediging en eenwording met de omgeving waarin ze op dat moment leeft. Ze schrijft: “Dag in dag uit was ik alleen in de wildernis. In het gezelschap van de dieren, bomen, de murmelende stromen, de bergen, de ontzagwekkende elektrische stormen, de met sterren bezaaide nachtelijke hemel. Een paar keer bereikte ik een staat van verhoogd bewustzijn, waarbij het leek of het zelf volledig afwezig was: ik, de chimpansees, de aarde, de bomen en de lucht leken te versmelten en één te worden met de levenskracht van het woud. Ik raakte steeds meer afgestemd op de grootse Spirituele Kracht die ik om me heen voelde, even werkelijk als het kloppen van mijn hart. En ik kwam ertoe te geloven dat alle leven een vonk in zich draagt van die Spirituele Kracht, het goddelijke in ons” (2005, 182). De Boeddha noemde dat het ongeborene en onvergankelijke! De ervaring van Jane Goodall lijkt op het ontwaken van de Boeddha met dit verschil, dat de Boeddha zeven jaar lang bewust zoekende is geweest en zijn ervaring heeft overgedragen. Volgens de legende besloot de Boeddha dat te doen op aandringen van de God Sahampati. ‘Wat ik heb ontdekt is zo simpel, mensen geloven dat niet’, had hij tegengeworpen. Maar Sahampati verzekerde hem dat de wereld te gronde zou gaan als hij de Leer niet zou overdragen. De Boeddha ging overstag, want had Sahampati er nog aan toegevoegd, er waren mensen met minder stof in de ogen, die wel zouden luisteren en de Leer begrijpen (2004, 30).
Het ontwaken van de Boeddha en de eenheidservaring van Jane Goodall kun je zien als een eeuwigheidservaring, los van tijd en ruimte en het omvat de totale werkelijkheid in het moment. We noemen het ook wel de ‘Grote Dood’ sterven omdat het besef van een ‘zelf’ volledig is uitgewist. Het is een ervaring van de absolute en relatieve werkelijkheid ineen waarin alle dualiteiten volledig zijn weggevallen. We noemen dat ook wel spiegelwijsheid van de dharmakāya of het grote boeddhaveld. Het is de eenheid waarin we verbonden zijn met alle leven tot ver over de dood heen reikend; het is het grote veld van het ongeborene en onvergankelijke, het eeuwige waaruit we voortkomen en na onze dood weer naar terugkeren[9].
Leven vanuit het besef dat wij lichamelijke en geestelijke processen zijn, die tegelijk in het hele universum gaande zijn, geeft een opening naar een ervaring van grenzeloosheid van het bestaan. We staan dan open en ontvankelijk in het leven. Dat betekent niet dat er geen lijden meer is, er is immens veel wanhoop en leed in deze wereld, maar door te leven vanuit de drie kenmerken van het bestaan, zijn we beter in staat het lijden te zien als inherent aan het leven en het te gebruiken als een kans tot innerlijke groei. Als we leven in het moment open en ontvankelijk, worden we ieder moment steeds weer opnieuw geboren, geen zelf!