Advaita voor denktanks.
Het zijn der zijnden
Beste Hans,
Wat komt het eerst: zien of zijn? Gaat het zijn vooraf aan het kennen of gaat het kennen vooraf aan het zijn? Of staan ze op hetzelfde plan? Of zijn ze identiek? Of zijn beide gebaseerd op iets fundamentelers? En analoog aan deze vraagstelling: ligt de epistemologie ten grondslag aan de ontologie of de ontologie aan de epistemologie? Ik kom er niet uit.
Hans: Geeft niks, ik ook niet.
Ananda: Dat is wel heel gemakkelijk.
Hans: Moeilijker kan ik het niet maken.
Ananda: Volgens mij is zijn de ingrond van het kennen. Wat denk jij?
Hans: Wat ik denk? Wat een bizarre zin, is wat ik denk. ‘Volgens mij is zijn de ingrond van het kennen.’ Wat een bizar woordgebruik.
Ananda: Wat is zijn? Van oorsprong bedoel ik. Daar denk ik veel over na. Zijn is wat we zijn, maar wat is zijn?
Hans: Nou, dat kan ik je wel vertellen. Van oorsprong is ‘zijn’ een werkwoord dat je in staat stelt zinnetjes te vormen. Het woord doet zijn werk: Dit is mijn bril, dat is mijn fiets. Makkie.
Maar mensen zoals jij, die een beetje filosofisch zijn aangelegd, stellen zogenaamd diepzinnige vragen, bijvoorbeeld wat dingen gemeen hebben. Een bril en een fiets hebben duidelijk een andere vorm en ze hebben duidelijk een andere functie, dus dat kan het niet zijn. Maar alle twee zíjn ze, constateer je nadat je de zinnetjes woord voor woord vergeleken hebt. Dit ís mijn bril. Dat ís mijn fiets. En zo wordt het begrip ‘zijn’ geboren.
Dan zijn de rapen van de dam en de schapen gaar. Want werkwoorden zijn werkpaarden, maar begrippen zijn boeren, ze verdelen en heersen. Begrippen zijn antwoorden, antwoorden roepen nieuwe vragen op, vragen leiden tot nieuwe begrippen, en zo gaat het van kwaad tot erger.
Je denkt en je denkt, je leest het ene boek na het andere, je filosofeert nog een beetje verder en voor je het weet heb je het over de ‘isheid der zijnden’. Over ‘zijnsgronden’ en ‘zijnsoordelen’. Over het ‘zelfzijn’ en het ‘alzijn’. Over het ‘hierzijn’ en het ‘daarzijn’. Over het ‘Dasein’, de ‘zijnsgesteldheid’ en de ‘zijnsvergetelheid’. Over het ‘in-de-wereld-zijn’ en het ‘van-de-wereld-zijn’. Over het ‘niet-zijn’ als een bijzondere vorm van ‘er-zijn’. Over het ‘zo-zijn’ versus het ‘anders-zijn’.
Steeds dieper worden je gedachten, steeds gekker je uitspraken. ‘Ik-ben-heid is mijn wezensgrond.’ ‘Het gedifferentieerde zijn ontstaat via een mysterieus wordingsproces uit het ongedifferentieerde zijn en vloeit er aan het einde van zijn zijn door ontwording weer in terug.’ ‘Alle dingen zijn ér maar niet alle dingen zijn zó, dus het er-zijn gaat vooraf aan het zo-zijn.’
Zo ontstaat een waterhoofd dat zelfs de grootste ezel niet kan dragen.
De kenner van het gekende
Ananda: Gaat het zijn vooraf aan het kennen of gaat het kennen vooraf aan het zijn? Dat is wat mij bezighoudt.
Hans: ‘Kennen’ is ook al zo’n raar, abstract woord. Van oorsprong is het gewoon een werkwoord dat je in staat stelt zinnetjes te vormen. Het woord doet zijn werk: ‘Zeg, ken jij de mosselman?’ ‘Gezelligheid kent geen tijd.’ Makkie.
Maar mensen zoals jij, die een beetje filosofisch zijn aangelegd, stellen zogenaamd diepzinnige vragen, bijvoorbeeld wat het kennen van de mosselman en het kennen van de tijd gemeen hebben, en zo wordt het begrip ‘kennen’ geboren. Voor je het weet hebben ze het over ‘de kennis’ en ‘het kennen’ van ‘het gekende’ door ‘de kenner’.
‘De hoogste kennis heeft geen object’, beweren ze. ‘Ik ben de kenner, niet het gekende.’ ‘Ik ben de kenner en het gekende’, want ‘de kenner is het gekende.’ ‘Kennendheid is mijn ware aard en het hoogste zijn’. ‘Het gekende wordt gekend door het onkenbare kennen.’
Ze definiëren ‘het kennen’ als een ‘functie van de geest’, gebaseerd op het ‘aspectloze bewustzijn’ waarin zich ‘verschijnselen’ manifesteren die door het ‘richten van de aandacht’ via de ‘intentionele boog’ tot ‘evidente inzichten’ leiden.
Ze onderscheiden het ‘onbewuste’ van het ‘onderbewustzijn’, het ‘individuele onderbewustzijn’ van het ‘collectieve onderbewustzijn’, het ‘onderbewustzijn’ van het ‘bovenbewustzijn’, het ‘zelfbewustzijn’ van het ‘albewustzijn’, het ‘ik-bewustzijn’ van het ‘godsbewustzijn’. Ze verklaren plechtig dat alle vormen van ‘bewustzijn’ deel uitmaken van het ‘Universele Bewustzijn’ ‘dat wij zijn’: ‘eenheid in verscheidenheid’.
Onvermoeibaar inventariseren, interpreteren, verabsoluteren en relativeren ze de overeenkomsten, verschillen en verbanden tussen de verschillende vormen van bewustzijn onderling en andere ufo’s zoals de ‘geest’, de ‘ziel’, het ‘hart’, het ‘zelf’, de ‘innerlijke goeroe’, de ‘boeddhanatuur’, het ‘immanente’, het ’transcendente’, de ‘godheid’ en wie en wat al niet.
Langzamerhand verdwijnt alle concreetheid uit hun denken. De bloedeloze abstractie die overblijft zien ze aan voor het ‘Absolute’, de ‘Werkelijkheid’ zelf, het ‘Onveranderlijke’, het ‘Eeuwige’, het ‘Bewustzijn’, het ‘Zijn’.
De wereld in één woord, dat geeft nog eens houvast. Maar pas op: kosmische grip is besmettelijk en er bestaat geen vaccin tegen.
De nominalist en de realist
Ananda: Je hebt nog steeds mijn vraag over epistemologie en ontologie niet beantwoord.
Hans: Als je niet eens weet waar ‘zijn’ en ‘kennen’ precies voor staan, en óf ze wel ergens voor staan, waarom zou je je dan nog druk maken over de vraag of de zijnsleer vooraf gaat aan de kenleer of omgekeerd?
Ananda: In je antwoorden zie ik echo’s van de analytische wijsbegeerte van Gilbert Ryle en Ludwig Wittgenstein, die zich verzetten tegen de correspondentieleer volgens welke onze taal een afspiegeling is van de werkelijkheid, en die onvermoeibaar betoogden dat taal alleen maar een instrument is.
Hans: Alsof dat wél een afspiegeling van de werkelijkheid is.
Ananda: Ik zie ook echo’s van het middeleeuwse debat tussen de realisten, die volhielden dat taal een afspiegeling is van de werkelijkheid zodat ieder woord gegarandeerd correspondeert met iets werkelijks, en de nominalisten, die stelden dat alle woorden loze abstracties zijn, zelfs schijnbaar concrete woorden als ‘bril’ en ‘fiets’.
Hans: In die tijd waren fiets en bril nog loze abstracties.
Ananda: Ik bedoel maar.
Hans: Tegen de realist zou ik zeggen, ‘Met welke realiteit correspondeert de illusie en tot welke categorie behoor jij?’ Tegen de nominalist zou ik zeggen, nominalisme is ook maar een woord, wat maakt dat jou?
Ananda: En tegen mij?
Hans: Tegen jou zou ik zeggen, advaita is geen filosofie.
Ananda: Wat is het wel?
Hans: Water in een waterhoofd. Laat maar lekker over Gods akker vloeien.